1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
OPDIVO 10 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie.
2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke ml concentraat voor oplossing voor infusie bevat 10 mg nivolumab.
Eén injectieflacon van 4 ml bevat 40 mg nivolumab.
Eén injectieflacon van 10 ml bevat 100 mg nivolumab.
Eén injectieflacon van 12 ml bevat 120 mg nivolumab.
Eén injectieflacon van 24 ml bevat 240 mg nivolumab.
Nivolumab wordt geproduceerd in ovariumcellen van de Chinese hamster met behulp van recombinant‑DNA‑techniek.
Hulpstof met bekend effect
Elke ml van dit concentraat bevat 0,1 mmol (of 2,5 mg) natrium.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3. FARMACEUTISCHE VORM
Concentraat voor oplossing voor infusie (steriel concentraat).
Heldere tot licht doorschijnende, kleurloze tot lichtgele vloeistof die een gering aantal lichte deeltjes kan bevatten. De oplossing heeft een pH‑waarde van ongeveer 6,0 en een osmolaliteit van ongeveer 340 mOsm/kg.
4. KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Melanoom
OPDIVO is als monotherapie of in combinatie met ipilimumab geïndiceerd voor de behandeling van gevorderd (inoperabel of gemetastaseerd) melanoom bij volwassenen en adolescenten van 12 jaar en ouder.
In vergelijking met nivolumab monotherapie is een toename in progressievrije overleving (PFS) en totale overleving (OS) voor de combinatie van nivolumab met ipilimumab alleen aangetoond bij patiënten met lage tumor‑PD‑L1‑expressie (zie rubriek 4.4 en 5.1).
Adjuvante behandeling van melanoom
OPDIVO is als monotherapie geïndiceerd voor de adjuvante behandeling van volwassenen en adolescenten van 12 jaar en ouder met stadium IIB of IIC melanoom of melanoom waarbij de lymfeklieren betrokken zijn of in geval van gemetastaseerde ziekte waarbij volledige resectie is uitgevoerd (zie rubriek 5.1).
Niet-kleincellige longkanker (NSCLC, non‑small cell lung cancer)
OPDIVO is in combinatie met ipilimumab en 2 cycli van platinabevattende chemotherapie geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van gemetastaseerde niet-kleincellige longkanker bij volwassenen met tumoren zonder sensibiliserende EGFR‑mutatie of ALK‑translocatie.
OPDIVO is als monotherapie geïndiceerd voor de behandeling van lokaal gevorderde of gemetastaseerde niet-kleincellige longkanker, na eerdere behandeling met chemotherapie bij volwassenen.
Neoadjuvante behandeling van NSCLC
OPDIVO is in combinatie met platinabevattende chemotherapie geïndiceerd voor neoadjuvante behandeling van reseceerbare niet‑kleincellige longkanker met een hoog risico op terugkeer van de ziekte bij volwassen patiënten met tumoren met PD‑L1-expressie ≥ 1% (zie rubriek 5.1 voor selectiecriteria).
Maligne pleuraal mesothelioom (MPM)
OPDIVO is in combinatie met ipilimumab geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met inoperabel maligne pleuraal mesothelioom.
Niercelcarcinoom (RCC, renal‑cell carcinoma)
OPDIVO is als monotherapie geïndiceerd voor de behandeling van gevorderd niercelcarcinoom na eerdere behandeling bij volwassenen.
OPDIVO is in combinatie met ipilimumab geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van gevorderd niercelcarcinoom met intermediair/ongunstig risicoprofiel bij volwassenen (zie rubriek 5.1).
OPDIVO is in combinatie met cabozantinib geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van gevorderd niercelcarcinoom bij volwassenen (zie rubriek 5.1).
Klassiek Hodgkin‑lymfoom (cHL, classical Hodgkin lymphoma)
OPDIVO is als monotherapie geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met recidiverend of refractair klassiek Hodgkin‑lymfoom na autologe stamceltransplantatie (ASCT) en behandeling met brentuximab vedotin.
Plaveiselcelcarcinoom van het hoofd‑halsgebied (SCCHN, squamous‑cell cancer of the head and neck)
OPDIVO is als monotherapie geïndiceerd voor de behandeling van terugkerend of gemetastaseerd plaveiselcelcarcinoom van het hoofd‑halsgebied bij volwassenen die progressie vertonen tijdens of na behandeling met platinabevattende therapie (zie rubriek 5.1).
Urotheelcarcinoom
OPDIVO is in combinatie met cisplatine en gemcitabine geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met inoperabel of gemetastaseerd urotheelcarcinoom.
OPDIVO is als monotherapie geïndiceerd voor de behandeling van lokaal gevorderd inoperabel of gemetastaseerd urotheelcarcinoom bij volwassenen na falen van eerdere platinabevattende therapie.
Adjuvante behandeling van urotheelcarcinoom
OPDIVO is als monotherapie geïndiceerd voor de adjuvante behandeling van volwassen patiënten met spierinvasief urotheelcarcinoom (MIUC, muscle invasive urothelial carcinoma) met een tumorcel‑PD‑L1‑expressie ≥ 1% en een hoog risico op terugkeer van de ziekte na radicale resectie van MIUC (zie rubriek 5.1).
Mismatch‑repair‑deficiënt (dMMR) of microsatellietinstabiliteit‑hoog (MSI‑H) colorectaalcarcinoom (CRC)
OPDIVO is in combinatie met ipilimumab geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met gemetastaseerd mismatch‑repair‑deficiënt of microsatellietinstabiliteit‑hoog colorectaalcarcinoom na eerdere behandeling met fluoropyrimidine‑bevattende chemotherapie (zie rubriek 5.1).
Oesofageaal plaveiselcelcarcinoom (OSCC, oesophageal squamous cell carcinoma)
OPDIVO is in combinatie met ipilimumab geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met inoperabel, gevorderd, terugkerend of gemetastaseerd oesofageaal plaveiselcelcarcinoom met een tumorcel‑PD‑L1‑expressie ≥ 1%.
OPDIVO is in combinatie met fluoropyrimidine- en platinabevattende chemotherapie geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met inoperabel, gevorderd, terugkerend of gemetastaseerd oesofageaal plaveiselcelcarcinoom met een tumorcel‑PD‑L1‑expressie ≥ 1%.
OPDIVO is als monotherapie geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met inoperabel, gevorderd, terugkerend of gemetastaseerd oesofageaal plaveiselcelcarcinoom na eerdere behandeling met fluoropyrimidine- en platinabevattende chemotherapie.
Adjuvante behandeling van carcinoom van de oesofagus of gastro‑oesofageale overgang (OC of GEJC, oesophageal or gastro‑oesophageal junction cancer)
OPDIVO is als monotherapie geïndiceerd voor de adjuvante behandeling van volwassen patiënten met carcinoom van de oesofagus of gastro‑oesofageale overgang die na eerdere neoadjuvante behandeling met chemoradiotherapie nog pathologische restziekte hebben (zie rubriek 5.1).
Adenocarcinoom van de maag, gastro‑oesofageale overgang (GEJ, gastro‑oesophageal junction) of oesofagus.
OPDIVO is in combinatie met fluoropyrimidine- en platinabevattende chemotherapie geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met HER2‑negatief gevorderd of gemetastaseerd adenocarcinoom van de maag, gastro‑oesofageale overgang of oesofagus en bij wie de tumoren PD‑L1‑expressie vertonen met een CPS (combined positive score) ≥ 5.
4.2 Dosering en wijze van toediening
De behandeling moet worden gestart door en onder toezicht staan van artsen met ervaring in het behandelen van kanker.
Testen op PD‑L1
Als dit gespecificeerd wordt in de indicatie, dan moet de patiëntenselectie voor de behandeling met OPDIVO op basis van tumor‑PD‑L1‑expressie worden bevestigd door middel van een gevalideerde test (zie rubriek 4.1, 4.4 en 5.1).
Dosering
OPDIVO als monotherapie
De aanbevolen dosis OPDIVO is of 240 mg nivolumab iedere 2 weken of 480 mg iedere 4 weken, afhankelijk van de indicatie en populatie (zie rubriek 5.1 en 5.2), zoals weergegeven in tabel 1.
Tabel 1: Aanbevolen dosis en infusietijd voor intraveneuze toediening van nivolumab als monotherapie
Indicatie* | Aanbevolen dosis en infusietijd |
Melanoom (gevorderd, of adjuvante behandeling) | Volwassenen en adolescenten (12 jaar en ouder en met een gewicht van ten minste 50 kg): |
Adolescenten (12 jaar en ouder en met een gewicht van minder dan 50 kg): | |
Niercelcarcinoom | 240 mg iedere 2 weken gedurende 30 minuten, of |
Carcinoom van de oesofagus of gastro‑oesofageale overgang (adjuvante behandeling) | 240 mg iedere 2 weken gedurende 30 minuten of |
Niet‑kleincellige longkanker | 240 mg iedere 2 weken gedurende 30 minuten |
*Zoals per monotherapie indicatie in sectie 4.1.
Als patiënten met melanoom, RCC, OC, of GEJC of MIUC (adjuvante behandeling) overgezet moeten worden van het schema 240 mg iedere 2 weken naar het schema 480 mg iedere 4 weken, dient de eerste 480 mg dosis twee weken na de laatste 240 mg dosis te worden toegediend. Andersom, als patiënten overgezet dienen te worden van het schema 480 mg iedere 4 weken naar het schema 240 mg iedere 2 weken, dient de eerste 240 mg dosis vier weken na de laatste 480 mg dosis te worden toegediend.
OPDIVO in combinatie met ipilimumab
Melanoom
Voor volwassenen en adolescenten van 12 jaar en ouder en met een gewicht van ten minste 50 kg is de aanbevolen dosis 1 mg/kg nivolumab in combinatie met 3 mg/kg ipilimumab intraveneus toegediend iedere 3 weken voor de eerste 4 doses. Dit wordt gevolgd door een tweede fase waarbij nivolumab als monotherapie intraveneus wordt toegediend als 240 mg iedere 2 weken of als 480 mg iedere 4 weken (zie rubriek 5.1 en 5.2), zoals weergegeven in tabel 2. Voor de monotherapie‑fase dient de eerste dosis nivolumab te worden toegediend:
- 3 weken na de laatste toediening van de combinatie nivolumab en ipilimumab als er 240 mg iedere 2 weken wordt gebruikt; of
- 6 weken na de laatste toediening van de combinatie nivolumab en ipilimumab als er 480 mg iedere 4 weken wordt gebruikt.
Voor adolescenten van 12 jaar en ouder en met een gewicht van minder dan 50 kg is de aanbevolen dosis 1 mg/kg nivolumab in combinatie met 3 mg/kg ipilimumab intraveneus toegediend iedere 3 weken voor de eerste 4 doses. Dit wordt gevolgd door een tweede fase waarbij nivolumab als monotherapie intraveneus wordt toegediend als 3 mg/kg iedere 2 weken of als 6 mg/kg iedere 4 weken (zie rubriek 5.1 en 5.2), zoals weergegeven in tabel 2. Voor de monotherapie‑fase dient de eerste dosis nivolumab te worden toegediend:
- 3 weken na de laatste toediening van de combinatie nivolumab en ipilimumab als er 3 mg/kg iedere 2 weken wordt gebruikt; of
- 6 weken na de laatste toediening van de combinatie nivolumab en ipilimumab als er 6 mg/kg iedere 4 weken wordt gebruikt.
Tabel 2: Aanbevolen dosis en infusietijden voor intraveneuze toediening van nivolumab in combinatie met ipilimumab bij melanoom
| Combinatie‑fase iedere 3 weken gedurende 4 doseercycli | Monotherapie‑fase |
Nivolumab | Volwassenen en adolescenten van 12 jaar en ouder: | Volwassenen en adolescenten (12 jaar en ouder en met een gewicht van ten minste 50 kg): |
Ipilimumab | Volwassenen en adolescenten van 12 jaar en ouder: | - |
Maligne pleuraal mesothelioom
De aanbevolen dosis is 360 mg nivolumab iedere 3 weken intraveneus toegediend gedurende 30 minuten, in combinatie met 1 mg/kg ipilimumab, iedere 6 weken intraveneus toegediend gedurende 30 minuten. De behandeling wordt tot 24 maanden voortgezet bij patiënten zonder ziekteprogressie.
Niercelcarcinoom en dMMR of MSI‑H colorectaalcarcinoom
De aanbevolen dosering is 3 mg/kg nivolumab in combinatie met 1 mg/kg ipilimumab intraveneus toegediend iedere 3 weken voor de eerste 4 doses. Dit wordt gevolgd door een tweede fase waarbij nivolumab als monotherapie intraveneus wordt toegediend als 240 mg iedere 2 weken of als 480 mg iedere 4 weken (alleen RCC), zoals weergegeven in tabel 3. Voor de monotherapie‑fase dient de eerste dosis nivolumab te worden toegediend;
- 3 weken na de laatste toediening van de combinatie nivolumab en ipilimumab als er 240 mg iedere 2 weken wordt gebruikt; of
- 6 weken na de laatste toediening van de combinatie nivolumab en ipilimumab als er 480 mg iedere 4 weken wordt gebruikt (alleen RCC).
Tabel 3: Aanbevolen dosis en infusietijden voor intraveneuze toediening van nivolumab in combinatie met ipilimumab bij RCC en dMMR of MSI‑H CRC
| Combinatie‑fase, iedere 3 weken gedurende 4 doseercycli | Monotherapie‑fase |
Nivolumab | 3 mg/kg gedurende 30 minuten | 240 mg iedere 2 weken gedurende 30 minuten, of |
Ipilimumab | 1 mg/kg gedurende 30 minuten | - |
Oesofageaal plaveiselcelcarcinoom
De aanbevolen dosering van nivolumab is of 3 mg/kg nivolumab iedere 2 weken of 360 mg nivolumab iedere 3 weken intraveneus toegediend gedurende 30 minuten in combinatie met 1 mg/kg ipilimumab iedere 6 weken intraveneus toegediend gedurende 30 minuten. Het wordt aanbevolen om de behandeling te blijven voort zetten tot progressie van de ziekte, onaanvaardbare toxiciteit of tot 24 maanden bij patiënten zonder ziekteprogressie.
OPDIVO in combinatie met cabozantinib
Niercelcarcinoom
De aanbevolen dosering is 240 mg nivolumab iedere 2 weken intraveneus toegediend of 480 mg iedere 4 weken toegediend in combinatie met 40 mg cabozantinib iedere dag oraal toegediend.
Tabel 4: Aanbevolen dosis en infusietijden voor intraveneuze toediening van nivolumab in combinatie met orale toediening van cabozantinib bij RCC
| Combinatie‑fase |
Nivolumab | 240 mg iedere 2 weken gedurende 30 minuten, of |
Cabozantinib | 40 mg eenmaal daags |
OPDIVO in combinatie met ipilimumab en chemotherapie
Niet-kleincellige longkanker
De aanbevolen dosering is 360 mg nivolumab iedere 3 weken intraveneus toegediend gedurende 30 minuten in combinatie met 1 mg/kg ipilimumab iedere 6 weken intraveneus toegediend gedurende 30 minuten en platinabevattende chemotherapie iedere 3 weken toegediend. Na afronden van 2 cycli van chemotherapie wordt de behandeling voortgezet met 360 mg nivolumab iedere 3 weken intraveneus toegediend in combinatie met 1 mg/kg ipilimumab iedere 6 weken. Het wordt aanbevolen om de behandeling voort te blijven zetten tot progressie van de ziekte, onaanvaardbare toxiciteit of tot 24 maanden bij patiënten zonder ziekteprogressie.
OPDIVO in combinatie met chemotherapie
Neoadjuvante behandeling van niet‑kleincellige longkanker
De aanbevolen dosering is 360 mg nivolumab iedere 3 weken in 3 cycli intraveneus toegediend gedurende 30 minuten in combinatie met platinabevattende chemotherapie (zie rubriek 5.1).
Oesofageaal plaveiselcelcarcinoom
De aanbevolen dosering van nivolumab is 240 mg iedere 2 weken of 480 mg iedere 4 weken intraveneus toegediend gedurende 30 minuten, in combinatie met fluoropyrimidine- en platinabevattende chemotherapie (zie rubriek 5.1). Het wordt aanbevolen om de behandeling met nivolumab te blijven voortzetten tot progressie van de ziekte, onaanvaardbare toxiciteit of tot 24 maanden bij patiënten zonder ziekteprogressie.
Adenocarcinoom van de maag, gastro‑oesofageale overgang of oesofagus
De aanbevolen dosering is 360 mg nivolumab iedere 3 weken intraveneus toegediend gedurende 30 minutes in combinatie met fluoropyrimidine- en platinabevattende chemotherapie of 240 mg nivolumab iedere 2 weken intraveneus toegediend gedurende 30 minuten in combinatie met fluoropyrimidine- en platinabevattende chemotherapie (zie rubriek 5.1). Het wordt aanbevolen om de behandeling met nivolumab voort te blijven zetten tot progressie van de ziekte, onaanvaardbare toxiciteit of tot 24 maanden bij patiënten zonder ziekteprogressie.
Eerstelijnsbehandeling van inoperabel of gemetastaseerd urotheelcarcinoom
De aanbevolen dosering is 360 mg nivolumab iedere 3 weken intraveneus toegediend gedurende 30 minuten in combinatie met cisplatine en gemcitabine voor maximaal 6 cycli, gevolgd door nivolumab als monotherapie intraveneus toegediend als 240 mg iedere 2 weken gedurende 30 minuten of als 480 mg iedere 4 weken gedurende 30 minuten (zie rubriek 5.1). Het wordt aanbevolen om de behandeling met nivolumab voort te blijven zetten tot progressie van de ziekte, onaanvaardbare toxiciteit of tot 24 maanden na de eerste dosis, afhankelijk van wat als eerste optreedt.
Duur van de behandeling
De behandeling met OPDIVO, zowel als monotherapie als in combinatie met ipilimumab of andere therapeutische middelen, moet worden voortgezet zolang klinische verbetering wordt waargenomen of totdat de behandeling door de patiënt niet meer wordt verdragen (en tot de maximale duur van de behandeling, indien gespecificeerd voor een indicatie).
Voor adjuvante behandeling is de maximale behandelduur met OPDIVO 12 maanden.
Bij de behandeling met OPDIVO in combinatie met cabozantinib moet OPDIVO worden voortgezet tot progressie van de ziekte, onaanvaardbare toxiciteit of tot 24 maanden bij patiënten zonder ziekteprogressie. Cabozantinib moet worden voortgezet tot progressie van de ziekte of onaanvaardbare toxiciteit. Zie de Samenvatting van de Productkenmerken (SmPC) van cabozantinib.
Er zijn atypische responsen (bijv. een initiële transciënte toename in tumorgrootte of kleine, nieuwe laesies in de eerste paar maanden, gevolgd door krimp van de tumor) waargenomen. Het wordt aanbevolen om de behandeling met nivolumab of nivolumab in combinatie met ipilimumab voort te blijven zetten bij patiënten die klinisch stabiel zijn ook al zijn er aanvankelijk aanwijzingen die zouden kunnen duiden op ziekteprogressie, tot progressie van de ziekte daadwerkelijk bevestigd is.
Dosisescalatie of -verlaging wordt niet aanbevolen voor OPDIVO als monotherapie of in combinatie met andere therapeutische middelen. Uitstel of staken van het toedienen kan nodig zijn afhankelijk van de individuele veiligheid en verdraagbaarheid. Richtlijnen voor het definitief of tijdelijk staken van de behandeling worden beschreven in tabel 5. Gedetailleerde richtlijnen voor het behandelen van immuungerelateerde bijwerkingen staan beschreven in rubriek 4.4. Wanneer nivolumab in combinatie wordt gegeven met andere therapeutische middelen, zie de SmPC van deze andere therapeutische combinatiemiddelen voor dosering.
Tabel 5: Aanbevolen behandelingswijzigingen voor OPDIVO of OPDIVO in combinatie
Immuungerelateerde bijwerkingen | Ernst | Behandelingswijziging |
Immuungerelateerde pneumonitis | Graad 2 pneumonitis | Onderbreek dosis/doses totdat de symptomen verdwijnen, radiografische afwijkingen verbeteren, en de behandeling met corticosteroïden voltooid is |
Graad 3 of 4 pneumonitis | Behandeling definitief staken | |
Immuungerelateerde colitis | Graad 2 diarree of colitis | Onderbreek dosis/doses totdat de symptomen verdwijnen en de behandeling met corticosteroïden, indien nodig, voltooid is |
Graad 3 diarree of colitis | | |
| Behandeling definitief staken | |
Graad 4 diarree of colitis | Behandeling definitief staken | |
Immuungerelateerde hepatitis | Graad 2 verhoging van aspartaataminotransferase (ASAT), alanineaminotransferase (ALAT) of totaal bilirubine | Onderbreek dosis/doses totdat de laboratoriumwaarden genormaliseerd zijn en de behandeling met corticosteroïden, indien nodig, voltooid is |
Graad 3 of 4 verhoging van ASAT, ALAT, of totaal bilirubine | Behandeling definitief staken | |
Immuungerelateerde nefritis en verstoorde nierfunctie | Graad 2 of 3 creatinineverhoging | Onderbreek dosis/doses totdat de creatininewaarden genormaliseerd zijn en de behandeling met corticosteroïden voltooid is |
Graad 4 creatinineverhoging | Behandeling definitief staken | |
Immuungerelateerde endocrinopathieën | Symptomatische graad 2 of 3 hypothyreoïdie, hyperthyreoïdie, hypofysitis | Onderbreek dosis/doses totdat de symptomen verdwijnen en de behandeling met corticosteroïden (indien nodig voor de behandeling van symptomen van acute ontsteking) is afgerond. De behandeling moet worden voortgezet in aanwezigheid van hormonale substitutietherapieb zolang er geen symptomen aanwezig zijn |
Graad 4 hypothyreoïdie | Behandeling definitief staken | |
Immuungerelateerde huidreacties | Graad 3 rash | Onderbreek dosis/doses totdat de symptomen verdwijnen en de behandeling met corticosteroïden voltooid is |
Graad 4 rash | Behandeling definitief staken | |
Stevens‑Johnsonsyndroom (SJS) of toxische epidermale necrolyse (TEN) | Behandeling definitief staken (zie rubriek 4.4) | |
Immuungerelateerde myocarditis | Graad 2 myocarditis | Onderbreek dosis/doses totdat de symptomen verdwijnen en de behandeling met corticosteroïden voltooid isb |
Graad 3 of 4 myocarditis | Behandeling definitief staken | |
Andere immuungerelateerde bijwerkingen | Graad 3 (voor het eerst opgetreden) | Onderbreek dosis/doses |
Graad 4 of opnieuw optreden van graad 3; aanhoudende graad 2 of 3 ondanks aanpassing van de behandeling; niet mogelijk om de dosis corticosteroïden te verlagen naar 10 mg prednison of equivalent per dag | Behandeling definitief staken |
Let op: De gradering van de toxiciteit is in overeenstemming met de terminologiecriteria van het National Cancer Institute Common Terminology Criteria for Adverse Events Version 4.0 (NCI‑CTCAE v4).
a Staak de behandeling definitief als graad 3 diarree of colitis optreedt tijdens de tweede fase van de behandeling (nivolumab als monotherapie) die volgt na de combinatiebehandeling.
b Aanbevelingen voor het gebruik van hormonale substitutietherapie zijn beschreven in rubriek 4.4.
c De veiligheid van het opnieuw starten van nivolumab in combinatie met ipilimumab bij patiënten die eerder immuungerelateerde myocarditis hadden, is niet bekend.
OPDIVO als monotherapie of in combinatie met andere therapeutische middelen moet definitief gestaakt worden in geval van:
- Graad 4 of opnieuw optredende graad 3 bijwerkingen
- Graad 2 of 3 bijwerkingen die aanhouden, ondanks behandeling
Patiënten die behandeld worden met OPDIVO moeten de Waarschuwingskaart voor de patiënt krijgen en geïnformeerd worden over de risico's van OPDIVO (zie ook de bijsluiter).
Als OPDIVO toegediend wordt in combinatie met ipilimumab en een van de middelen wordt gestaakt, dan moet het andere middel ook worden gestaakt. Wanneer de behandeling na een onderbreking weer wordt hervat, dan kan de combinatiebehandeling of OPDIVO monotherapie weer worden hervat op basis van de beoordeling van de individuele patiënt.
Als OPDIVO toegediend wordt in combinatie met chemotherapie, raadpleeg dan ook de SmPC van de andere therapeutische combinatiemiddelen met betrekking tot de dosering. Als één van de middelen wordt gestaakt, dan kunnen de andere middelen worden voortgezet. Als de toediening wordt hervat na een vertraging, dan kan ofwel de combinatiebehandeling, OPDIVO monotherapie of alleen chemotherapie weer worden hervat op basis van de beoordeling van de individuele patiënt.
OPDIVO in combinatie met cabozantinib bij RCC
Als OPDIVO gebruikt wordt in combinatie met cabozantinib, zijn de aanpassingen in de behandeling in tabel 5 ook van toepassing op OPDIVO. Aanvullend hierop geldt het volgende voor stijgingen in leverenzymen bij RCC‑patiënten die behandeld worden met OPDIVO in combinatie met cabozantinib:
- Als ALAT of ASAT > 3 keer ULN maar ≤ 10 keer ULN zonder gelijktijdig totaal bilirubine ≥ 2 keer ULN, moeten zowel OPDIVO als cabozantinib worden gestaakt tot deze bijwerkingen zijn verminderd naar graad 0‑1. Behandeling met corticosteroïden kan worden overwogen. Na herstel kan opnieuw blootstellen aan één middel of opnieuw blootstellen aan beide middelen worden overwogen. Zie de SmPC van cabozantinib bij opnieuw blootstellen aan cabozantinib.
- Als ALAT of ASAT > 10 keer ULN of > 3 keer ULN met gelijktijdig totaal bilirubine ≥ 2 keer ULN, moeten zowel OPDIVO als cabozantinib permanent worden gestaakt en kan behandeling met corticosteroïden worden overwogen.
Speciale patiëntengroepen
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van OPDIVO bij kinderen in de leeftijd tot 18 jaar zijn nog niet vastgesteld, behalve bij adolescenten van 12 jaar en ouder met melanoom. De momenteel beschikbare gegevens over OPDIVO als monotherapie of in combinatie met ipilimumab zijn beschreven in rubrieken 4.2, 4.8, 5.1 en 5.2.
Ouderen
Er is geen aanpassing van de dosis OPDIVO nodig voor oudere patiënten (≥ 65 jaar) (zie rubriek 5.2).
Nierfunctiestoornis
Op basis van de farmacokinetische (pharmacokinetics, PK) gegevens van de populatie is dosisaanpassing bij patiënten met een lichte of matige nierfunctiestoornis niet nodig (zie rubriek 5.2). Gegevens afkomstig van patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis zijn te beperkt om conclusies te trekken over deze populatie.
Leverfunctiestoornis
Op basis van de PK‑gegevens van de populatie is dosisaanpassing bij patiënten met een lichte leverfunctiestoornis niet nodig (zie rubriek 5.2). Gegevens afkomstig van patiënten met een matige tot ernstige leverfunctiestoornis zijn te beperkt om conclusies te trekken over deze populatie. OPDIVO moet zeer zorgvuldig worden gebruikt bij patiënten met een matige (totaal bilirubine > 1,5 × tot 3 × de bovengrens van normaal [ULN] en aanwezigheid van ASAT) of ernstige (totaal bilirubine > 3 × ULN en aanwezigheid van ASAT) leverfunctiestoornis.
Wijze van toediening
OPDIVO is alleen voor intraveneus gebruik. Het dient als intraveneuze infusie te worden toegediend gedurende 30 of 60 minuten, afhankelijk van de dosis (zie tabellen 1, 2, 3 en 4). De infusie moet via een steriel, niet‑pyrogeen inlinefilter met lage eiwitbinding met een poriegrootte van 0,2‑1,2 μm worden toegediend.
OPDIVO mag niet als intraveneuze push- of bolusinjectie worden toegediend.
De totale vereiste dosis OPDIVO kan direct worden geïnfundeerd als een 10 mg/ml oplossing of kan worden verdund met natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie of met glucose 50 mg/ml (5%) oplossing voor injectie (zie rubriek 6.6).
Bij gebruik in combinatie met ipilimumab en/of chemotherapie moet OPDIVO als eerste gegeven worden, gevolgd door ipilimumab (indien van toepassing) en daarna door chemotherapie op dezelfde dag. Gebruik aparte infuuszakken en filters voor iedere infusie.
Voor instructies over de bereiding en hantering van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 6.6.
4.3 Contra‑indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.8 Bijwerkingen
Nivolumab als monotherapie (zie rubriek 4.2)
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
In de gepoolde dataset van nivolumab als monotherapie bij de verschillende tumortypes (n = 4646) met een minimale follow‑up tussen 2,3 en 28 maanden waren de meest frequent gemelde bijwerkingen (≥ 10%) vermoeidheid (44%), pijn aan het skeletspierstelsel (28%), diarree (26%), rash (24%), hoesten (22%), misselijkheid (22%), pruritus (19%), verminderde eetlust (17%), artralgie (17%), constipatie (16%), dyspneu (16%), buikpijn (15%), bovensteluchtweginfectie (15%), pyrexie (13%), hoofdpijn (13%), anemie (13%) en braken (12%). De meerderheid van de bijwerkingen was licht tot matig in ernst (graad 1 of 2). De incidentie van bijwerkingen van graad 3‑5 was 44%, met 0,3% fatale bijwerkingen die zijn toe te schrijven aan het onderzoeksmiddel. Met een minimale follow‑up van 63 maanden in NSCLC zijn er geen nieuwe veiligheidssignalen gevonden.
Tabel met de lijst van bijwerkingen
De bijwerkingen die gemeld zijn in de gepoolde dataset voor patiënten die werden behandeld met nivolumab als monotherapie (n = 4646) zijn weergegeven in tabel 6. Deze bijwerkingen worden vermeld naar systeem/orgaanklasse en frequentie. De frequenties worden gedefinieerd als: zeer vaak (≥ 1/10); vaak (≥ 1/100, < 1/10); soms (≥ 1/1.000, < 1/100); zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000); zeer zelden (< 1/10.000), niet bekend (kan niet worden geschat op basis van beschikbare post‑marketing gegevens). Binnen iedere frequentiegroep zijn de bijwerkingen weergegeven in afnemende ernst.
Tabel 6: Bijwerkingen bij nivolumab als monotherapie
| Nivolumab monotherapie |
Infecties en parasitaire aandoeningen | |
Zeer vaak | bovensteluchtweginfectie |
Vaak | pneumoniea, bronchitis |
Soms | aseptische meningitis |
Neoplasmata, benigne, maligne en niet‑gespecificeerd (inclusief cysten en poliepen) | |
Zelden | histiocytaire necrotiserende lymfadenitis (ziekte van Kikuchi) |
Bloed‑ en lymfestelselaandoeningen | |
Zeer vaak | lymfopenieb, anemieb,i, leukopenieb, neutropeniea,b, trombocytopenieb |
Soms | eosinofilie |
Niet bekend | hemofagocytaire lymfohistiocytose |
Immuunsysteemaandoeningen | |
Vaak | infusiegerelateerde reactie (waaronder cytokineafgiftesyndroom), overgevoeligheid (waaronder anafylactische reactie) |
Soms | sarcoïdose |
Niet bekend | afstoting van een solide orgaantransplantaatf |
Endocriene aandoeningen | |
Vaak | hypothyreoïdie, hyperthyreoïdie, thyreoditis |
Soms | bijnierinsufficiëntiej, hypopituïtarisme, hypofysitis, diabetes mellitus |
Zelden | diabetische ketoacidose, hypoparathyreoïdie |
Voedings- en stofwisselingsstoornissen | |
Zeer vaak | verminderde eetlust, hyperglykemieb |
Vaak | dehydratie, gewichtsverlies, hypoglykemieb |
Soms | metabole acidose |
Niet bekend | tumorlysissyndroomg |
Zenuwstelselaandoeningen | |
Zeer vaak | hoofdpijn |
Vaak | perifere neuropathie, duizeligheid |
Soms | polyneuropathie, auto‑immuunneuropathie (waaronder parese van nervus facialis en nervus abducens) |
Zelden | Guillain‑Barré‑syndroom, demyelinisatie, myastheen syndroom, encefalitisa,k |
Niet bekend | myelitis (inclusief myelitis transversa) |
Oogaandoeningen | |
Vaak | wazig zien, droge ogen |
Soms | uveïtis |
Niet bekend | Vogt‑Koyanagi‑Harada‑syndroomf |
Hartaandoeningen | |
Vaak | tachycardie, atriumfibrilleren |
Soms | myocarditisa, pericardiale aandoeningenh, aritmie (waaronder ventriculaire aritmie) |
Bloedvataandoeningen | |
Vaak | hypertensie |
Zelden | vasculitis |
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen | |
Zeer vaak | dyspneua, hoesten |
Vaak | pneumonitisa,, pleurale effusie |
Soms | longinfiltratie |
Maagdarmstelselaandoeningen | |
Zeer vaak | diarree, braken, misselijkheid, buikpijn, constipatie |
Vaak | colitisa, stomatitis, droge mond |
Soms | pancreatitis, gastritis |
Zelden | duodenumulcus, pancreatische exocriene insufficiëntie, coeliakie |
Lever‑ en galaandoeningen | |
Soms | hepatitis, cholestase |
Huid- en onderhuidaandoeningen | |
Zeer vaak | rashc, pruritus |
Vaak | vitiligo, droge huid, erythema, alopecia |
Soms | psoriasis, rosacea, erythema multiforme, urticaria |
Zelden | toxische epidermale necrolysea,d, Stevens‑Johnson‑syndrooma |
Niet bekend | lichen sclerosusg, andere lichen‑aandoeningen |
Skeletspierstelsel‑ en bindweefselaandoeningen | |
Zeer vaak | pijn aan het skeletspierstelsele, artralgie |
Vaak | artritis |
Soms | polymyalgia rheumatica |
Zelden | syndroom van Sjögren, myopathie, myositis (waaronder polymyositis)a, rabdomyolysea,d |
Nier- en urinewegaandoeningen | |
Vaak | nierfalen (waaronder acute nierschade)a |
Zelden | tubulo‑interstitiële nefritis, niet‑infectieuze cystitis |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | |
Zeer vaak | vermoeidheid, pyrexie |
Vaak | pijn, pijn op de borst, oedeeml |
Onderzoekenb | |
Zeer vaak | verhoogd ASAT, hyponatriëmie, hypoalbuminemie, verhoogde alkalische fosfatase, verhoogde creatine, verhoogd ALAT, verhoogd lipase, hyperkaliëmie, verhoogde amylase, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie, hypokaliëmie, hypercalciëmie |
Vaak | verhoogd totaal bilirubine, hypernatriëmie, hypermagnesiëmie |
Frequenties van bijwerkingen zoals weergegeven in tabel 6 zijn mogelijk niet volledig toe te schrijven aan nivolumab alleen, de onderliggende ziekte zou ook kunnen hebben bijgedragen.
a Er zijn gevallen gemeld met fatale afloop in afgeronde of lopende klinische onderzoeken
b De frequenties van laboratoriumtermen geven het percentage patiënten weer dat een verslechtering liet zien ten opzichte van de baseline van de laboratoriummetingen. Zie “Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen; abnormale laboratoriumwaarden” hieronder.
c Rash is een samengevoegde term die maculopapuleuze uitslag, erythemateuze uitslag, pruritische uitslag, folliculaire uitslag, maculeuze uitslag, morbilliforme uitslag, papuleuze uitslag, pustulaire uitslag, vesiculaire uitslag, exfoliatieve uitslag, dermatitis, dermatitis acneïform, allergische dermatitis, atopische dermatitis, bulleuze dermatitis, exfoliatieve dermatitis, psoriasiforme dermatitis, geneesmiddeleneruptie en pemfigoïd omvat.
d Ook gemeld in onderzoeken buiten de gepoolde dataset. De frequentie is gebaseerd op de blootstelling in het gehele programma.
e Pijn in het skeletspierstelsel is een samengevoegde term die rugpijn, botpijn, skeletspierstelsel borstpijn, skeletspierongemak, myalgie, intercostale myalgie, nekpijn, pijn in extremiteiten en spinale pijn omvat.
f Gebeurtenis na het in de handel brengen (zie ook rubriek 4.4)
g Gemeld in klinische onderzoeken en in post‑marketing setting.
h Pericardiale aandoeningen is een samengevoegde term die pericarditis, pericardiale effusie, harttamponnade en het syndroom van Dressler omvat.
i Anemie is een samengevoegde term die, naast andere oorzaken, hemolytische anemie en auto‑immuun anemie hemoglobine verlaagd, ijzerdeficiëntieanemie en rodebloedceltelling verlaagd omvat.
j Omvat bijnierinsufficiënte, acute bijnierschorsinsufficiëntie en secundaire bijnierschorsinsufficiëntie.
k Omvat encefalitis en limbische encefalitis.
l Oedeem is een samengevoegde term die gegeneraliseerd oedeem, oedeem perifeer, perifere zwelling en zwelling omvat.
Nivolumab in combinatie met andere therapeutische middelen (zie rubriek 4.2)
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Als nivolumab toegediend wordt in combinatie, zie de SmPC van de andere therapeutische middelen voor aanvullende informatie over het veiligheidsprofiel vóór aanvang van de behandeling.
Nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie)
In de gepoolde dataset van nivolumab toegediend in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie) bij verschillende tumortypes (n = 2094) met minimale follow‑up variërend van 6 tot 47 maanden, waren de meest voorkomende bijwerkingen (≥ 10%) vermoeidheid (50%), rash (38%), diarree (37%), misselijkheid (31%), pruritus (29%), skeletspierstelselpijn (28%), pyrexie (25%), hoesten (24%), verminderde eetlust (23%), braken (20%), dyspneu (19%), constipatie (19%), artralgie (19%), buikpijn (18%), hypothyreoïdie (16%), hoofdpijn (16%), bovensteluchtweginfectie (15%), oedeem (13%) en duizeligheid (11%). De incidentie van bijwerkingen van graad 3‑5 was 67% voor nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie), waarvan 0,7% van de bijwerkingen met fatale afloop die konden worden toegeschreven aan het onderzoeksmiddel. Onder patiënten die behandeld werden met nivolumab 1 mg/kg in combinatie met ipilimumab 3 mg/kg, werden vermoeidheid (62%), rash (57%), diarree (52%), misselijkheid (42%), pruritus (40%), pyrexie (36%) en hoofdpijn (26%) gemeld met een incidentie van ≥ 10% hoger dan de incidenties gerapporteerd in de gepoolde dataset van nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie). Onder patiënten die behandeld werden met nivolumab 360 mg in combinatie met ipilimumab 1 mg/kg en chemotherapie, werden anemie (32%) en neutropenie (15%) gemeld met een incidentie van ≥ 10% hoger dan de incidenties gerapporteerd in de gepoolde dataset van nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie).
Nivolumab in combinatie met chemotherapie
In de gepoolde dataset van nivolumab 240 mg iedere 2 weken of 360 mg iedere 3 weken in combinatie met chemotherapie bij de verschillende tumortypes (n = 1572), met een minimale follow‑up van 7,4 tot 20 maanden voor adenocarcinoom van de maag, GEJ of oesofagus, OSCC of urotheelcarcinoom, of na 3 cycli van behandeling voor reseceerbare NSCLC, waren de vaakst gemelde bijwerkingen (≥ 10%) misselijkheid (51%), vermoeidheid (41%), perifere neuropathie (34%), verminderde eetlust (32%), constipatie (31%), diarree (30%), braken (26%), stomatitis (19%), buikpijn (19%), rash (19%), skeletspierstelselpijn (18%), pyrexie (17%), oedeem (waaronder perifeer oedeem) (13%), hoesten (12%), pruritus (11%) en hypoalbuminemie (10%). De incidentie van graad 3‑5 bijwerkingen was 72% voor nivolumab in combinatie met chemotherapie, waarvan 1,3% bijwerkingen met fatale afloop die konden worden toegeschreven aan nivolumab in combinatie met chemotherapie. Mediane duur van de behandeling was 6,44 maanden (95%‑BI: 5,95, 6,80) voor nivolumab in combinatie met chemotherapie, 4,34 maanden (95%‑BI: 4,04, 4,70) voor chemotherapie voor adenocarcinoom van de maag, GEJ of oesofagus, of OSCC en 7,39 maanden (95%‑BI: 7,06, 8,38) voor urotheelcarcinoom. Voor reseceerbare NSCLC kreeg drieënnegentig procent (93%) van de patiënten 3 cycli van nivolumab in combinatie met chemotherapie.
Nivolumab in combinatie met cabozantinib
In de dataset van nivolumab 240 mg iedere 2 weken in combinatie met cabozantinib 40 mg eenmaal daags bij RCC (n = 320), met een minimale follow‑up van 16,0 maanden, waren de meest voorkomende bijwerkingen (≥ 10%) diarree (64,7%), vermoeidheid (51,3%), palmoplantair erythrodysesthesiesyndroom (40,0%), stomatitis (38,8%), pijn in het skeletspierstelsel (37,5%), hypertensie (37,2%), rash (36,3%), hypothyreoïdie (35,6%), verminderde eetlust (30,3%), misselijkheid (28,8%), buikpijn (25,0%), dysgeusie (23,8%), bovensteluchtweginfectie (20,6%), hoesten (20,6%), pruritus (20,6%), arthralgie (19,4%), braken (18,4%), dysfonie (17,8%), hoofdpijn (16,3%), dyspepsie (15,9%), duizeligheid (14,1%), constipatie (14,1%), pyrexie (14,1%), oedeem (13,4%), spierspasmen (12,2%), dyspneu (11,6%), proteïnurie (10,9%) en hyperthyreoïdie (10,0%). De incidentie van bijwerkingen van graad 3‑5 was 78%, met 0,3% fatale bijwerkingen die zijn toe te schrijven aan het onderzoeksmiddel.
Samenvatting van bijwerkingen in tabelvorm
Bijwerkingen die gemeld werden in de gepoolde dataset van patiënten die zijn behandeld met nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie) (n = 2094), nivolumab in combinatie met chemotherapie (n = 1572) en nivolumab in combinatie met cabozantinib (n = 320), zijn weergegeven in tabel 7. Deze bijwerkingen worden vermeld naar systeem/orgaanklasse en frequentie. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: zeer vaak (≥ 1/10); vaak (≥ 1/100, < 1/10); soms (≥ 1/1.000, < 1/100); zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000); niet bekend (kan met de beschikbare post‑marketinggegevens niet worden bepaald). Binnen iedere frequentiegroep zijn de bijwerkingen weergegeven in afnemende ernst.
Tabel 7: Bijwerkingen van nivolumab in combinatie met andere therapeutische middelen
| Combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie) | Combinatie met chemotherapie | Combinatie met cabozantinib |
Infecties en parasitaire aandoeningen | |||
Zeer vaak | bovensteluchtweginfectie |
| bovensteluchtweginfectie |
Vaak | pneumonie, bronchitis, conjunctivitis | bovensteluchtweginfectie, pneumoniea | pneumonie |
Zelden | aseptische meningitis |
|
|
Bloed- en lymfestelselaandoeningen | |||
Zeer vaak | anemieb,i, trombocytopenieb, leukopenieb, lymfopenieb, neutropenieb | neutropenieb, anemieb,i, leukopenieb, lymfopenieb, trombocytopenieb | anemieb, trombocytopenieb, leukopenieb, lymfopenieb, neutropenieb |
Vaak | eosinofilie | febriele neutropeniea | eosinofilie |
Soms | febriele neutropenie | eosinofilie |
|
Niet bekend | hemofagocytaire lymfohistiocytose |
|
|
Immuunsysteemaandoeningen | |||
Vaak | infusiegerelateerde reactie (waaronder cytokineafgiftesyndroom), overgevoeligheid | overgevoeligheid, infusiegerelateerde reactie (waaronder cytokineafgiftesyndroom) | overgevoeligheid (waaronder anafylactische reactie) |
Soms |
|
| infusiegerelateerde overgevoeligheidsreactie |
Zelden | sarcoïdose |
|
|
Niet bekend | afstoting van een solide orgaantransplantaatf |
|
|
Endocriene aandoeningen | |||
Zeer vaak | hypothyreoïdie |
| hypothyreoïdie, hyperthyreoïdie |
Vaak | hyperthyreoïdie, thyroïditis, bijnierinsufficiëntie, hypofysitis, hypopituïtarisme, diabetes mellitus | hypothyreoïdie, hyperthyreoïdie, diabetes mellitus | bijnierinsufficiëntie |
Soms | diabetische ketoacidose | bijnierinsufficiëntie, thyroïditis, hypopituïtarisme, hypofysitis | hypofysitis, thyroïditis |
Zelden | hypoparathyreoïdie |
|
|
Voedings- en stofwisselingsstoornissen | |||
Zeer vaak | verminderde eetlust, hyperglykemieb, hypoglykemieb | verminderde eetlust, hypoalbuminemie, hyperglykemieb, hypoglykemieb | verminderde eetlust, hypoglykemieb, hyperglykemieb, gewichtsverlies |
Vaak | dehydratie, hypoalbuminemie, hypofosfatemie, gewichtsverlies | hypofosfatemie | dehydratie |
Soms | metabole acidose |
|
|
Zelden |
| tumorlysissyndroom |
|
Niet bekend | tumorlysissyndroomg |
|
|
Zenuwstelselaandoeningen | |||
Zeer vaak | hoofdpijn, duizeligheid | perifere neuropathie | dysgeusie, duizeligheid, hoofdpijn |
Vaak | perifere neuropathie | paresthesie, duizeligheid, hoofdpijn | perifere neuropathie |
Soms | polyneuropathie, peroneale zenuwverlamming, auto-immuun neuropathie (waaronder parese van de nervus facialis en de nervus abducens), encefalitis, myasthenia gravis |
| auto‑immuun encefalitis, Guillain‑Barré‑syndroom, myastheen syndroom |
Zelden | Guillain‑Barré‑syndroom, neuritis, myelitis (inclusief myelitis transversa) | Guillain‑Barré‑syndroom, encefalitis |
|
Niet bekend |
| myelitis (inclusief myelitis transversa) |
|
Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen | |||
Vaak |
|
| tinnitus |
Oogaandoeningen | |||
Vaak | wazig zien, droge ogen | droge ogen, wazig zien | droge ogen, wazig zien |
Soms | uveïtis, episcleritis | uveïtis | uveïtis |
Zelden | Vogt‑Koyanagi‑Harada‑syndroom |
|
|
Hartaandoeningen | |||
Vaak | tachycardie, atriumfibrilleren | tachycardie, atriumfibrilleren | atriumfibrilleren, tachycardie |
Soms | myocarditisa, aritmie (waaronder ventriculaire aritmie)a, bradycardie | myocarditis | myocarditis |
Niet bekend | pericardiale aandoeningenh |
|
|
Bloedvataandoeningen | |||
Zeer vaak |
|
| hypertensie |
Vaak | hypertensie | trombosea, j, hypertensie, vasculitis | trombosej |
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen | |||
Zeer vaak | hoesten, dyspneu | hoest | dysfonie, dyspneu, hoesten |
Vaak | pneumonitisa, pulmonale emboliea, pleurale effusie | pneumonitisa, dyspneu | pneumonitis, longembolie, pleurale effusie, bloedneus |
Maagdarmstelselaandoeningen | |||
Zeer vaak | diarree, braken, misselijkheid, buikpijn, constipatie | diarreea, stomatitis, braken, misselijkheid, buikpijn, constipatie | diarree, braken, misselijkheid, constipatie, stomatitis, buikpijn, dyspepsie |
Vaak | colitisa, pancreatitis, stomatitis, gastritis, droge mond | colitis, droge mond | colitis, gastritis, orale pijn, droge mond, aambeien |
Soms | duodenitis | pancreatitis | pancreatitis, perforatie van de dunne darma, glossodynie |
Zelden | darmperforatiea, pancreatische exocriene insufficiëntie, coeliakie |
|
|
Niet bekend |
| pancreatische exocriene insufficiëntie, coeliakie | pancreatische exocriene insufficiëntie, coeliakie |
Lever- en galaandoeningen | |||
Vaak | hepatitis |
| hepatitis |
Soms |
| hepatitis |
|
Huid- en onderhuidaandoeningen | |||
Zeer vaak | rashc, pruritus | rashc, pruritus | palmoplantair erytrodysesthesiesyndroom, rashc, pruritus |
Vaak | alopecia, vitiligo, urticaria, droge huid, erytheem | palmoplantair erytrodysesthesiesyndroom, hyperpigmentatie van de huid, alopecia, droge huid, erytheem | alopecia, droge huid, erytheem, veranderingen in haarkleur |
Soms | Stevens‑Johnson‑syndroom, erythema multiforme, psoriasis |
| psoriasis, urticaria |
Zelden | toxische epidermale necrolysea,d, lichen sclerosus, andere lichen‑aandoeningen |
|
|
Niet bekend |
|
| lichen sclerosis, andere lichen‑aandoeningen |
Skeletspierstelsel‑ en bindweefselaandoeningen | |||
Zeer vaak | skeletspierstelselpijne, artralgie | skeletspierstelselpijne | skeletspierstelselpijne, artralgie, spierspasmen |
Vaak | spierspasmen, spierzwakte, artritis | artralgie, spierzwakte | artritis |
Soms | polymyalgia rheumatica, myopathie, myositis (waaronder polymyositis)a |
| myopathie, osteonecrose van de kaak, fistels |
Zelden | spondyloarthropathie, syndroom van Sjögren, rabdomyolysea |
|
|
Nier- en urinewegaandoeningen | |||
Zeer vaak |
|
| proteïnurie |
Vaak | nierfalen (waaronder acute nierschade)a | nierfalena | nierfalen, acute nierschade |
Soms | tubulo-interstitiële nefritis, nefritis | niet‑infectieuze cystitis, nefritis | nefritis |
Zelden | niet‑infectieuze cystitis |
| niet-infectieuze cystitisg |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | |||
Zeer vaak | vermoeidheid, pyrexie, oedeem (waaronder perifeer oedeem) | vermoeidheid, pyrexie, oedeem (waaronder perifeer oedeem) | vermoeidheid, pyrexie, oedeem |
Vaak | borstkaspijn, pijn, koude rillingen | malaise | pijn, borstkaspijn |
Onderzoeken | |||
Zeer vaak | verhoogde alkalische fosfataseb, verhoogde ASATb, verhoogde ALATb, verhoogd totaal bilirubineb, verhoogd creatinineb, verhoogde amylaseb, verhoogde lipaseb, hyponatriëmieb, hyperkaliëmieb, hypokaliëmieb, hypercalciëmieb, hypocalciëmieb | hypocalciëmieb, verhoogde ASATb, verhoogde ALATb, hyponatriëmieb, verhoogde amylaseb, hypomagnesiëmieb, verhoogde alkalische fosfataseb, hypokaliëmieb, verhoogd creatinineb, verhoogde lipaseb, hyperkaliëmieb, verhoogd totaal bilirubineb | verhoogde alkalische fosfataseb, verhoogde ALATb, verhoogde ASATb, verhoogd totaal bilirubineb, verhoogd creatinineb, verhoogde amylaseb, verhoogde lipaseb, hypokaliëmieb, hypomagnesiëmieb, hyponatriëmieb, hypocalciëmieb, hypercalciëmieb, hypofosfatiëmieb, hyperkaliëmieb, hypermagnesiëmieb, hypernatriëmieb |
Vaak | hypernatriëmieb, hypermagnesiëmieb, verhoogd thyroïdstimulerend hormoon, verhoogde gammaglutamyltransferase | hypernatriëmieb, hypercalciëmieb, hypermagnesiëmieb | verhoogd bloedcholesterol, hypertriglyceridemie |
De in tabel 7 weergegeven frequenties van bijwerkingen zijn mogelijk niet volledig toe te schrijven aan nivolumab alleen of in combinatie met andere therapeutische middelen. De onderliggende ziekte of het geneesmiddel dat in combinatie werd gebruikt, kunnen hebben bijgedragen.
a Er zijn gevallen gemeld met fatale afloop in afgeronde of lopende klinische onderzoeken.
b De frequenties van laboratoriumtermen geven het percentage patiënten weer dat een verslechtering liet zien ten opzichte van de baseline van de laboratoriummetingen. Zie “Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen; abnormale laboratoriumwaarden” hieronder.
c Rash is een samengevoegde term, die maculopapulaire uitslag, erythemateuze uitslag, pruritische uitslag, folliculaire uitslag, maculaire uitslag, morbilliforme uitslag, papulaire uitslag, pustulaire uitslag, papulosquameuze uitslag, vesiculaire uitslag, generaliseerde uitslag, exfoliatieve uitslag, dermatitis, acneïforme dermatitis, allergische dermatitis, atopische dermatitis, bulleuze dermatitis, exfoliatieve dermatitis, psoriasiforme dermatitis, geneesmiddeleruptie, nodulaire uitslag en pemfigoïd omvat.
d Ook gemeld in onderzoeken buiten de gepoolde dataset. De frequentie is gebaseerd op de blootstelling in het gehele programma.
e Skeletspierstelselpijn is een samengevoegde term die rugpijn, botpijn, skeletspierstelsel borstpijn, skeletspierongemak, myalgie, intercostale myalgie, nekpijn, pijn in extremiteiten en spinale pijn omvat.
f Gebeurtenis na het in de handel brengen (zie ook rubriek 4.4).
g Gemeld in klinische studies en in de post‑marketing setting.
h Pericardiale aandoeningen is een samengevoegde term die pericarditis, pericardiale effusie, harttamponnade en het syndroom van Dressler omvat.
i Anemie is een samengevoegde term die, naast andere oorzaken, hemolytische anemie en auto‑immuun anemie, hemoglobine verlaagd, ijzerdeficiëntieanemie en verlaagde rodebloedceltelling omvat.
j Trombose is een samengevoegde term die portale veneuze trombose, pulmonale veneuze trombose, longtrombose, aortatrombose, arteriële trombose, diepe veneuze trombose, bekkenadertrombose, vena cava trombose, veneuze trombose en veneuze trombose in de ledematen omvat.
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Nivolumab of nivolumab in combinatie andere therapeutische middelen is geassocieerd met immuungerelateerde bijwerkingen. Met de juiste medische behandeling herstelden de immuungerelateerde bijwerkingen in de meeste gevallen. Definitief staken van de behandeling was over het algemeen nodig in een groter deel van de patiënten die nivolumab in combinatie met andere middelen kregen dan die nivolumab als monotherapie kregen. Tabel 8 geeft de percentages weer van patiënten met immuungerelateerde bijwerkingen die hebben geleid tot definitief staken per behandelregime. Daarnaast geeft tabel 8 voor de patiënten die een bijwerking hadden, de percentages van patiënten bij wie hoge doseringen corticosteroïden nodig waren (minstens 40 mg prednisonequivalenten per dag) per behandelregime. De behandelrichtlijnen voor deze bijwerkingen zijn beschreven in rubriek 4.4.
Tabel 8: Immuungerelateerde bijwerkingen die leidden tot definitief staken of verhoogde doses corticosteroïden per behandelregime (nivolumab als monotherapie, nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie), nivolumab in combinatie met chemotherapie, of nivolumab in combinatie met cabozantinib)
| Nivolumab monotherapie | Nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie) | Nivolumab in combinatie met chemotherapie | Nivolumab in combinatie met cabozantinib |
Immuungerelateerde bijwerking die leidde tot definitief staken | ||||
Pneumonitis | 1,4 | 2,5 | 1,8 | 2,5 |
Colitis | 1,2 | 6 | 1,8 | 2,5 |
Hepatitis | 1,1 | 5 | 0,8 | 4,1 |
Nefritis en nierfunctiestoornis | 0,3 | 1,2 | 3,3 | 0,6 |
Endocrinopathieën | 0,5 | 2,0 | 0,6 | 1,3 |
Huid | 0,8 | 1,0 | 1,0 | 2,2 |
Overgevoeligheid/infuusreacties | 0,1 | 0,3 | 1,8 | 0 |
Immuungerelateerde bijwerking waarvoor hooggedoseerde corticosteroïden nodig warena,b | ||||
Pneumonitis | 65 | 59 | 58 | 56 |
Colitis | 14 | 32 | 8 | 8 |
Hepatitis | 21 | 37 | 8 | 23 |
Nefritis en nierfunctiestoornis | 22 | 27 | 7 | 9 |
Endocrinopathieën | 5 | 20 | 5 | 4,2 |
Huid | 3,3 | 8 | 6 | 8 |
Overgevoeligheid/infuusreactie | 18 | 16 | 22 | 0 |
a ten minste 40 mg prednison‑equivalenten per dag
b frequentie is gebaseerd op het aantal patiënten dat een immuungerelateerde bijwerking had
Immuungerelateerde pneumonitis
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab als monotherapie was de incidentie van pneumonitis, waaronder interstitiële longziekte en longinfiltratie, 3,3% (155/4646). De meerderheid van deze gevallen was graad 1 of 2 in ernst, gemeld bij respectievelijk 0,9% (42/4646) en 1,7% (77/4646) van de patiënten. Graad 3 en 4 bijwerkingen werden gemeld bij respectievelijk 0,7% (33/4646) en < 0,1% (1/4646) van de patiënten. Bij zes patiënten (0,1%) was de afloop fataal. De mediane tijd tot aanvang was 15,1 weken (spreiding: 0,7‑85,1). Herstel trad op bij 107 patiënten (69,0%) met een mediane tijd tot herstel van 6,7 weken (spreiding: 0,1+‑109,1+); + is een gecensureerde waarneming.
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie), was de incidentie van pneumonitis, waaronder interstitiële longziekte, 6,9% (145/2094). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 3,5% (73/2094), 1,1% (24/2094) en 0,4% (8/2094) van de patiënten. Bij vier patiënten (0,2%) was de afloop fataal. De mediane tijd tot aanvang was 2,7 maanden (spreiding: 0,1‑56,8). Herstel trad op bij 119 patiënten (82,1%) met een mediane tijd tot herstel van 6,1 weken (spreiding: 0,3‑149,3+).
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met chemotherapie was de incidentie van pneumonitis, waaronder interstitiële longziekte, 4,3% (67/1572). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 2,1% (33/1572), 0,9% (14/1572) en 0,2% (3/1572) van de patiënten. Bij twee patiënten (0,1%) was de afloop fataal. De mediane tijd tot aanvang was 25 weken (spreiding: 1,6‑96,9). Herstel trad op bij 48 patiënten (71,6%) met een mediane tijd tot herstel van 10,4 weken (spreiding: 0,3+‑121,3+).
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met cabozantinib was de incidentie van pneumonitis, waaronder interstitiële longziekte, 5,6% (18/320). Graad 2 en graad 3 gevallen werden gemeld bij respectievelijk 1,9% (6/320) en 1,6% (5/320) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 26,9 weken (spreiding: 12,3‑74,3 weken). Herstel trad bij 14 patiënten (77,8%) met een mediane tijd tot herstel van 7,5 weken (spreiding: 2,1‑60,7+ weken).
Immuungerelateerde colitis
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab als monotherapie, was de incidentie van diarree, colitis of frequente darmbewegingen 15,4% (716/4646). De meerderheid van de gevallen was graad 1 of 2 in ernst en werd gemeld bij respectievelijk 9,9% (462/4646) en 4,0% (186/4646) van de patiënten. Graad 3 en 4 gevallen werden gemeld bij respectievelijk 1,4% (67/4646) van de patiënten en < 0,1% 1/4646) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 8,3 weken (spreiding: 0,1‑115,6). Herstel trad op bij 639 patiënten (90,3%) met een mediane tijd tot herstel van 2,9 weken (spreiding: 0,1‑124,4+).
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie), was de incidentie van diarree of colitis 27,7% (580/2094). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 8,8% (184/2094), 6,8% (142/2094) en 0,1% (3/2094) van de patiënten. Bij één patiënt (< 0,1%) was de afloop fataal. De mediane tijd tot aanvang was 1,4 maanden (spreiding: 0,0‑48,9). Herstel trad op bij 577 patiënten (90,8%) met een mediane tijd tot herstel van 2,7 weken (spreiding: 0,1‑159,4+). Onder patiënten die behandeld werden met nivolumab 1 mg/kg in combinatie met ipilimumab 3 mg/kg was de incidentie van diarree of colitis 46,7%, waaronder graad 2 (13,6%), graad 3 (15,8%) en graad 4 (0,4%).
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met chemotherapie was de incidentie van diarree of colitis 24,0% (377/1572). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 7,3% (115/1572), 3,2% (51/1572) en 0,4% (6/1572) van de patiënten. Bij één patiënt (< 0,1%) was de afloop fataal. De mediane tijd tot aanvang was 4,4 weken (spreiding: 0,1‑93,6). Herstel trad op bij 329 patiënten (87,7%) met een mediane tijd tot herstel van 1,6 weken (spreiding: 0,1‑212,3+).
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met cabozantinib was de incidentie voor diarree, colitis, frequente darmbewegingen of enteritis 59,1% (189/320). Graad 2 en graad 3 gevallen werden gemeld bij respectievelijk 25,6% (82/320) en 6,3% (20/320) van de patiënten. Graad 4 werden gemeld bij 0,6% (2/320). De mediane tijd tot aanvang was 12,9 weken (spreiding: 0,3‑110,9 weken). Herstel trad op bij 143 patiënten (76,1%) met een mediane tijd tot herstel van 12,9 weken (spreiding: 0,1‑139,7+ weken).
Immuungerelateerde hepatitis
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab als monotherapie, was de incidentie van afwijkingen in leverfunctietesten 8,0% (371/4646). De meerderheid van de gevallen was graad 1 of 2 in ernst en werd gemeld bij respectievelijk 4,3% (200/4646) en 1,8% (82/4646) van de patiënten. Graad 3 en 4 gevallen werden gemeld bij respectievelijk 1,6% (74/4646) en 0,3% (15/4646) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 10,6 weken (spreiding: 0,1‑132,0). Herstel trad op bij 298 patiënten (81,4%) met een mediane tijd tot herstel van 6,1 weken (spreiding: 0,1‑126,4+).
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie), was de incidentie van afwijkingen in leverfunctietests 19,2% (402/2094). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 4,2% (88/2094), 7,8% (163/2094) en 1,2% (25/2094) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 1,9 maanden (spreiding: 0,0‑36,6). Herstel trad op bij 351 patiënten (87,8%) met een mediane tijd tot herstel van 5,3 weken (spreiding: 0,1‑175,9+). Onder patiënten die werden behandeld met nivolumab 1 mg/kg in combinatie met ipilimumab 3 mg/kg, was de incidentie van afwijkingen in leverfunctietests 30,1%, waaronder graad 2 (6,9%), graad 3 (15,8%) en graad 4 (1,8%).
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met chemotherapie was de incidentie van afwijkingen in leverfunctietests 18,6% (293/1572). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 5,6% (88/1572), 2,9% (45/1572) en < 0,1% (1/1572) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 7,7 weken (spreiding: 0,1‑99,0). Herstel trad op bij 231 patiënten (79,9%) met een mediane tijd tot herstel van 7,4 weken (spreiding: 0,4‑240,0+).
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met cabozantinib was de incidentie van afwijkingen in leverfunctietesten 41,6% (133/320). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 14,7% (47/320), 10,3% (33/320) en 0,6% (2/320). De mediane tijd tot aanvang was 8,3 weken (spreiding: 0,1‑107,9 weken). Herstel trad op bij 101 patiënten (75,9%) met een mediane tijd tot herstel van 9,6 weken (spreiding: 0,1‑89,3+ weken).
Immuungerelateerde nefritis en nierfunctiestoornissen
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab als monotherapie was de incidentie van nefritis of nierfunctiestoornis 2,6% (121/4646). De meerderheid van de gevallen was graad 1 of 2 in ernst en werd gemeld bij respectievelijk 1,5% (69/4646) en 0,7% (32/4646) van de patiënten. Graad 3 en 4 gevallen werden gemeld bij respectievelijk 0,4% (18/4646) en < 0,1% (2/4646) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 12,1 weken (spreiding: 0,1‑79,1). Herstel trad op bij 80 patiënten (69,0%) met een mediane tijd tot herstel van 8,0 weken (spreiding: 0,3‑79,1+).
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie), was de incidentie van nefritis of nierfalen 6,1% (128/2094). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 2,3% (49/2094), 1,0% (20/2094) en 0,5% (10/2094) van de patiënten. Bij twee patiënten (< 0,1%) was de afloop fataal. De mediane tijd tot aanvang was 2,5 maanden (spreiding: 0,0‑34,8). Herstel trad op bij 97 patiënten (75,8%) met een mediane tijd tot herstel van 6,3 weken (spreiding: 0,1‑172,1+).
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met chemotherapie, was de incidentie van nefritis of verstoorde nierfunctie 10,8% (170/1572). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 4,1% (64/1572), 1,5% (24/1572) en 0,1% (2/1572) van de patiënten. Bij twee patiënten (0,1%) was de afloop fataal. De mediane tijd tot aanvang was 6,9 weken (spreiding: 0,1‑60,7). Herstel trad op bij 111 patiënten (65,3%) met een mediane tijd tot herstel van 11,6 weken (spreiding: 0,1‑226,0+).
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met cabozantinib was de incidentie van nefritis, immuungemedieerde nefritis, nierfalen, acute nierschade, verhoogde creatinine of ureum in het bloed 10,0% (32/320). Graad 2 en graad 3 gevallen werden gemeld bij respectievelijk 3,4% (11/320)en 1,3% (4/320) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 14,2 weken (spreiding: 2,1‑87,1 weken). Herstel trad op bij 18 patiënten (58,1%) met een mediane tijd tot herstel van 10,1 weken (spreiding: 0,6‑90,9+ weken).
Immuungerelateerde endocrinopathieën
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab als monotherapie was de incidentie van schildklieraandoeningen, waaronder hypothyreoïdie of hyperthyreoïdie 13,0% (603/4646). De meerderheid van de gevallen was graad 1 of 2 in ernst en werd gemeld bij respectievelijk 6,6% (305/4646) en 6,2% (290/4646) van de patiënten. Graad 3 schildklieraandoeningen werden gemeld bij 0,2% (8/4646) van de patiënten. Hypofysitis (3 graad 1, 7 graad 2, 9 graad 3 en 1 graad 4), hypopituïtarisme (6 graad 2 en 1 graad 3), bijnierinsufficiëntie (waaronder secundaire bijnierschorsinsufficiëntie, acute bijnierschorsinsufficiëntie en verlaagd corticotropine in het bloed) (2 graad 1, 23 graad 2 en 11 graad 3), diabetes mellitus (waaronder diabetes mellitus type I en diabetische ketoacidose) (1 graad 1, 3 graad 2 en 8 graad 3 en 2 graad 4) werden gemeld. De mediane tijd tot aanvang van deze endocrinopathieën was 11,1 weken (spreiding: 0,1‑126,7). Herstel trad op bij 323 patiënten (48,7%). De mediane tijd tot herstel was 48,6 weken (spreiding: 0,4‑204,4+).
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie), was de incidentie van schildklieraandoeningen 22,9% (479/2094). Schilklieraandoeningen graad 2 en graad 3 werden gemeld bij respectievelijk 12,5% (261/2094) en 1,0% (21/2094) van de patiënten. Graad 2 en graad 3 hypofysitis (waaronder lymfocytaire hypofysitis) trad op bij respectievelijk 2,0% (42/2094) en 1,6% (33/2094) van de patiënten. Graad 2 en graad 3 hypopituïtarisme trad op bij respectievelijk 0,8% (16/2094) en 0,5% (11/2094) van de patiënten. Graad 2, graad 3 en graad 4 bijnierinsufficiëntie (waaronder secundaire bijnierschorsinsufficiëntie) trad op bij respectievelijk 2,3% (49/2094), 1,5% (32/2094) en 0,2% (4/2094) van de patiënten. Graad 1, graad 2, graad 3 en graad 4 diabetes mellitus trad op bij respectievelijk 0,1% (1/2094), 0,2% (4/2094), < 0,1% (1/2094) en 0,1% (3/2094) van de patiënten, en graad 4 diabetische ketoacidose werd gemeld bij < 0,1% (2/2094) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang van deze endocrinopathieën was 2,1 maanden (spreiding: 0,0‑28,1). Herstel trad op bij 201 patiënten (40,7%). Tijd tot herstel varieerde van 0,3 tot 257,1+ weken.
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met chemotherapie was de incidentie van schildklieraandoeningen 12,7% (199/1572). Schildklieraandoeningen graad 2 werden gemeld bij 6,2% (97/1572) van de patiënten. Hypofysitis graad 3 trad op bij 0,1% (2/1572) van de patiënten. Hypopituïtarisme graad 2 en graad 3 trad op bij respectievelijk 0,2% (3/1572) en 0,3% (4/1572) van de patiënten. Bijnierinsufficiëntie graad 2, graad 3 en graad 4 trad op bij respectievelijk 0,6% (9/1572), 0,2% (3/1572) en < 0,1% (1/1572) van de patiënten. Bij één patiënt (< 0,1%) was de afloop fataal wegens bijnierinsufficiëntie. Diabetes mellitus, waaronder diabetes mellitus type 1, FT1DM (fulminant type 1 diabetes mellitus) en diabetische ketoacidose (3 graad 2, 2 graad 3 en 1 graad 4) werden gemeld. De mediane tijd tot aanvang van deze endocrinopathieën was 14,7 weken (spreiding: 1,1‑124,3). Herstel trad op bij 81 patiënten (37,2%). Tijd tot herstel varieerde van 0,4 tot 233,6+ weken.
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met cabozantinib was de incidentie van schildklieraandoeningen 43,1% (138/320). Schilklieraandoeningen graad 2 en graad 3 werden gemeld bij respectievelijk 23,1% (74/320) en 0,9% (3/320) van de patiënten. Hypofysitis trad op bij 0,6% (2/320) van de patiënten, allen graad 2. Bijnierinsufficiëntie (waaronder secundaire bijnierinsufficiëntie) trad op bij 4,7% (15/320) van de patiënten. Graad 2 en 3 bijnierinsufficiëntie (waaronder secundaire bijnierinsufficiëntie) traden op bij respectievelijk 2,2% (7/320) en 1,9% (6/320) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang van deze endocrinopathieën was 12,3 weken (spreiding: 2,0‑89,7 weken). Herstel trad op bij 50 patiënten (35,2%). Tijd tot herstel varieerde van 0,9 tot 132,0+ weken.
Immuungerelateerde huidreacties
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab als monotherapie was de incidentie van rash 30,0% (1396/4646). De meerderheid van de gevallen was graad 1 in ernst en werd gemeld bij 22,8% (1060/4646) van de patiënten. Graad 2 en graad 3 bijwerkingen werden gemeld bij respectievelijk 5,9% (274/4646) en 1,3% (62/4646) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 6,7 weken (spreiding: 0,1‑121,1). Herstel trad op bij 896 patiënten (64,6%) met een mediane tijd tot herstel van 20,1 weken (0,1‑192,7+).
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie) was de incidentie van rash 46,2% (968/2094). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 14,1% (296/2094), 4,6% (97/2094) en < 0,1% (2/2094) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 0,7 maanden (spreiding: 0,0‑33,8). Herstel trad op bij 671 patiënten (69,6%) met een mediane tijd tot herstel van 11,1 weken (spreiding: 0,1‑268,7+). Onder patiënten die werden behandeld met nivolumab 1 mg/kg in combinatie met ipilimumab 3 mg/kg, was de incidentie van rash 65,2%, waaronder graad 2 (20,3%) en graad 3 (7,8%).
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met chemotherapie was de incidentie van rash 25,6% (402/1572). Gevallen van graad 2 en graad 3 werden gemeld bij respectievelijk 6,2% (97/1572) en 2,5% (39/1572) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 7,0 weken (spreiding: 0,1‑97,4). Herstel trad op bij 273 patiënten (68,1%) met een mediane tijd tot herstel van 12,3 weken (spreiding: 0,1‑258,7+).
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met cabozantinib was de incidentie van rash 62,8% (201/320). Gevallen van graad 2 en graad 3 werden gemeld bij respectievelijk 23,1% (74/320) en 10,6% (34/320) van de patiënten. De mediane tijd tot aanvang was 6,14 weken (spreiding: 0,1‑104,4 weken). Herstel trad op bij 137 patiënten (68,2%) met een mediane tijd tot herstel van 18,1 weken (spreiding: 0,1‑130,6+ weken).
Zeldzame gevallen van SJS en TEN zijn gemeld, sommige daarvan met fatale afloop (zie rubriek 4.2 en 4.4).
Infuusreacties
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab als monotherapie, was de incidentie van overgevoeligheid/infuusreacties 4,0% (188/4646), waaronder 9 gevallen van graad 3 en 3 gevallen van graad 4.
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie) was de incidentie van overgevoeligheid/infuusreacties 4,9% (103/2094). Gevallen van graad 1, graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 2,1% (44/2094), 2,5% (53/2094), 0,2% (5/2094) en < 0,1% (1/2094) van de patiënten. Onder patiënten met MPM die behandeld werden met nivolumab 3 mg/kg in combinatie met ipilimumab 1 mg/kg was de incidentie van overgevoeligheid/infuusreacties 12%.
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met chemotherapie was de incidentie van overgevoeligheid/infuusreacties 8,5% (134/1572). Gevallen van graad 2, graad 3 en graad 4 werden gemeld bij respectievelijk 4,8% (76/1572), 1,1% (18/1572) en 0,2% (3/1572) van de patiënten.
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met cabozantinib was de incidentie van overgevoeligheid/infuusreacties 2,5% (8/320). Alle 8 patiënten hadden graad 1 of 2 in ernst. Graad 2 gevallen werden gemeld bij 0,3% (1/320) van de patiënten.
Complicaties van allogene HSCT bij klassiek Hodgkin‑lymfoom
Snel optreden van GVHD is gemeld bij gebruik van nivolumab voor en na allogene HSCT (zie rubriek 4.4).
Van de 62 patiënten die werden onderzocht in twee cHL studies en die allogene HSCT hadden ondergaan na staken van de behandeling met nivolumab als monotherapie, werd graad 3 of 4 acute GVHD gemeld bij 17/62 patiënten (27,4%). Hyper‑acute GVHD, gedefinieerd als acute GVHD die optreedt binnen 14 dagen na stamcelinfusie, werd gemeld bij vier patiënten (6%). Een febriel syndroom waarvoor steroïden nodig waren, zonder een aantoonbare infectieuze oorzaak, werd bij zes patiënten (12%) binnen de eerste 6 weken na transplantatie gemeld. Steroïden werden gebruikt bij vier patiënten en drie patiënten reageerden op steroïden. Hepatische veno‑occlusieve ziekte werd gemeld bij twee patiënten, van wie er één overleed als gevolg van GVHD en multi‑orgaanfalen. Negentien van de 62 patiënten (30,6%) overleden als gevolg van complicaties van allogene HSCT na nivolumab. Deze 62 patiënten hadden een mediane follow‑up vanaf daaropvolgende allogene HSCT van 38,5 maanden (spreiding: 0‑68 maanden).
Verhoogde leverenzymen wanneer nivolumab gecombineerd wordt met cabozantinib bij RCC
In een klinische studie bij niet eerder behandelde RCC‑patiënten die nivolumab in combinatie met cabozantinib kregen, werd een hogere incidentie van graad 3 en 4 verhoogde ALAT (10,1%) en verhoogde ASAT (8,2%) waargenomen ten opzichte van nivolumab monotherapie bij patiënten met gevorderd RCC. De mediane tijd tot aanvang van een graad ≥ 2 verhoogde ALAT of ASAT (n=85) was 10,1 weken (spreiding: 2,0 tot 106,6 weken), 26% kreeg corticosteroïden voor een mediane duur van 1,4 weken (spreiding: 0,9 tot 75,3 weken) en herstel tot graad 0‑1 trad op bij 91% met een mediane tijd tot herstel van 2,3 weken (spreiding: 0,4 tot 108,1+ weken). Van de 45 patiënten met graad ≥ 2 verhoogde ALAT of ASAT die opnieuw werden blootgesteld aan nivolumab (n=10) of cabozantinib (n=10) als monotherapie of aan beide (n=25) werd een recidief van graad ≥ 2 verhoogde ALAT of ASAT waargenomen bij 3 patiënten die OPDIVO kregen, bij 4 patiënten die cabozantinib kregen en bij 8 patiënten die zowel OPDIVO als cabozantinib kregen.
Afwijkende laboratoriumwaarden
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab als monotherapie was het percentage patiënten bij wie een verschuiving optrad van de baseline naar een graad 3 of 4 afwijkend laboratoriumresultaat als volgt: 3,4% voor anemie (allen graad 3), 0,7% voor trombocytopenie, 0,7% voor leukopenie, 8,7% voor lymfopenie, 0,9% voor neutropenie, 1,7% vertoonde een stijging van alkalische fosfatase, 2,6% vertoonde een stijging van ASAT, 2,3% vertoonde een stijging van ALAT, 0,8% vertoonde een verhoogd totaal bilirubine, 0,7% vertoonde een verhoogd creatinine, 2,0% voor hyperglykemie, 0,7% voor hypoglykemie, 3,8% vertoonde een stijging van amylase, 6,9% vertoonde een stijging van lipase, 4,7% voor hyponatriëmie, 1,6% voor hyperkaliëmie, 1,3% voor hypokaliëmie, 1,1% voor hypercalciëmie, 0,6% voor hypermagnesiëmie, 0,4% voor hypomagnesiëmie, 0,6% voor hypocalciëmie, 0,6% voor hypoalbuminemie en < 0,1% voor hypernatriëmie.
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met ipilimumab (met of zonder chemotherapie), was het deel van de patiënten dat een verslechtering ten opzichte van baseline naar een graad 3 of 4 laboratoriumafwijking had als volgt: 4,9% voor anemie, 1,5% voor trombocytopenie, 2,3% voor leukopenie, 7,3% voor lymfopenie, 3,4% voor neutropenie, 2,9% voor verhoogde alkalische fosfatase, 7,3% voor verhoogde ASAT, 8,4% voor verhoogde ALAT, 1,2% voor verhoogd totaal bilirubine, 1,6% voor verhoogde creatinine, 5,8% voor hyperglykemie, 0,9% voor hypoglykemie, 8,4% voor verhoogd amylase, 16,7% voor verhoogd lipase, 0,8% voor hypocalciëmie, 0,2% voor hypernatriëmie 1,0% voor hypercalciëmie, 1,9% voor hyperkaliëmie, 0,5% voor hypermagnesiëmie, 3,4% voor hypokaliëmie en 9,8% voor hyponatriëmie.
Onder patiënten die behandeld werden met nivolumab 1 mg/kg in combinatie met ipilimumab 3 mg/kg deed zich bij een hoger aandeel patiënten een verslechtering voor ten opzichte van baseline naar graad 3 of 4 verhoogde ALAT (15,3%).
Bij patiënten die werden behandeld met nivolumab in combinatie met chemotherapie was het deel van de patiënten met een verslechtering ten opzichte van baseline naar een graad 3 of 4 laboratoriumafwijking als volgt: 15,8% voor anemie, 6,9% voor trombocytopenie, 12,2% voor leukopenie, 14,6% voor lymfopenie, 27,6% voor neutropenie, 2,4% voor verhoogde alkalische fosfatase, 3,4% voor verhoogde ASAT, 2,6% voor verhoogde ALAT, 2,0% voor verhoogd bilirubine, 1,4% voor verhoogde creatinine, 4,5% voor verhoogde amylase, 5,2% voor verhoogde lipase, 0,5% voor hypernatriëmie, 8,8% voor hyponatriëmie, 1,9% voor hyperkaliëmie, 5,6% voor hypokaliëmie, 0,8% voor hypercalciëmie, 1,9% voor hypocalciëmie, 1,5% voor hypermagnesiëmie, 2,9% voor hypomagnesiëmie, 3,5% voor hyperglykemie en 0,7% voor hypoglykemie.
Bij patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met cabozantinib was het deel van de patiënten dat een verslechtering ten opzichte van baseline naar een graad 3- of 4‑laboratoriumafwijking had als volgt: 3,5% voor anemie (alle graad 3), 0,3% voor trombocytopenie, 0,3% voor leukopenie, 7,5% voor lymfopenie, 3,5% voor neutropenie, 3,2% voor verhoogde alkalische fosfatase, 8,2% voor verhoogde ASAT, 10,1% voor verhoogde ALAT, 1,3% voor verhoogd totaal bilirubine, 1,3% voor verhoogde creatinine, 11,9% voor verhoogde amylase, 15,6% voor verhoogd lipase, 3,5% voor hyperglykemie, 0,8% voor hypoglykemie, 2,2% voor hypocalciëmie, 0,3% voor hypercalciëmie, 5,4% voor hyperkaliëmie, 4,2% voor hypermagnesiëmie, 1,9% voor hypomagnesiëmie, 3,2% voor hypokaliëmie, 12,3% voor hyponatriëmie en 21,2% voor hypofosfatemie.
Immunogeniciteit
Van de 3529 patiënten die behandeld werden met nivolumab als monotherapie 3 mg/kg of 240 mg iedere twee weken en beoordeeld konden worden op de aanwezigheid van antilichamen tegen het middel, testten 328 patiënten (9,3%) positief op de aanwezigheid van tijdens behandeling optredende antilichamen tegen het middel en 21 patiënten (0,6%) testten positief op neutraliserende antilichamen.
Gelijktijdige toediening met chemotherapie had geen invloed op de immunogeniciteit van nivolumab. Van de patiënten die werden behandeld met nivolumab 240 mg iedere 2 weken of 360 mg iedere 3 weken in combinatie met chemotherapie en beoordeeld konden worden op de aanwezigheid van antilichamen tegen het middel, testte 7,5% positief op de aanwezigheid van tijdens behandeling optredende antilichamen tegen het middel en 0,5% testte positief op neutraliserende antilichamen.
Van de patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met ipilimumab en beoordeeld konden worden op aanwezigheid van anti‑nivolumab antilichamen, was de incidentie van anti‑nivolumab antilichamen 26,0% met nivolumab 3 mg/kg en ipilimumab 1 m/kg iedere 3 weken, 24,9% met nivolumab 3 mg/kg iedere 2 weken en ipilimumab 1 mg/kg iedere 6 weken, en 37,8% met nivolumab 1 mg/kg en ipilimumab 3 mg/kg iedere 3 weken. De incidentie van neutraliserende antilichamen tegen nivolumab was 0,8% met nivolumab 3 mg/kg en ipilimumab 1 mg/kg iedere 3 weken, 1,5% met nivolumab 3 mg/kg iedere 2 weken en ipilimumab 1 mg/kg iedere 6 weken en 4,6% met nivolumab 1 mg/kg en ipilimumab 3 mg/kg iedere 3 weken. Bij de patiënten die beoordeeld konden worden op de aanwezigheid van anti‑ipilimumab antilichamen, varieerde de incidentie van anti‑ipilimumab antilichamen van 6,3 tot 13,7% en neutraliserende antilichamen tegen ipilimumab varieerden van 0 tot 0,4%.
Van de patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met ipilimumab en chemotherapie en beoordeeld konden worden op de aanwezigheid van anti‑nivolumab antilichamen of neutraliserende antilichamen tegen nivolumab, was de incidentie van anti‑nivolumab antilichamen 33,8% en de incidentie van neutraliserende antilichamen 2,6%. Van de patiënten die behandeld werden met nivolumab in combinatie met ipilimumab en chemotherapie en die beoordeeld konden worden op aanwezigheid van anti‑ipilimumab antilichamen of neutraliserende antilichamen tegen ipilimumab, was de incidentie van anti‑ipilimumab antilichamen 7,5%, en de incidentie van neutraliserende antilichamen was 1,6%.
Hoewel de klaring van nivolumab was toegenomen met 20% wanneer er anti‑nivolumab‑antilichamen aanwezig waren, was er geen bewijs voor een afname in werkzaamheid of gewijzigd toxiciteitsprofiel bij aanwezigheid van nivolumab antilichamen op basis van farmacokinetische en blootstellings‑respons‑analyses voor zowel monotherapie en de combinatie.
Pediatrische populatie
De veiligheid van nivolumab als monotherapie (3 mg/kg iedere 2 weken) en in combinatie met ipilimumab (nivolumab 1 mg/kg of 3 mg/kg in combinatie met ipilimumab 1 mg/kg iedere 3 weken gedurende de eerste 4 doses, gevolgd door nivolumab 3 mg/kg als monotherapie iedere 2 weken) is onderzocht bij 97 pediatrische patiënten in de leeftijd van ≥ 1 jaar tot < 18 jaar (waaronder 53 patiënten van 12 tot < 18 jaar) met recidiverende of refractaire solide of hematologische tumoren, waaronder gevorderd melanoom, in klinisch onderzoek CA209070. Het veiligheidsprofiel bij pediatrische patiënten was over het algemeen gelijk aan het veiligheidsprofiel bij volwassenen die werden behandeld met nivolumab als monotherapie of in combinatie met ipilimumab. Er werden geen nieuwe veiligheidssignalen waargenomen. Gegevens over de veiligheid op lange termijn zijn niet beschikbaar met betrekking tot het gebruik van nivolumab bij adolescenten van 12 jaar en ouder.
De meest voorkomende bijwerkingen (gemeld bij ten minste 20% van de pediatrische patiënten) bij behandeling met nivolumab als monotherapie waren vermoeidheid (35,9%) en verminderde eetlust (21,9%). De meerderheid van de bijwerkingen die werden gemeld voor nivolumab als monotherapie, had een ernst van graad 1 of 2. Eenentwintig patiënten (33%) hadden een of meer bijwerkingen van graad 3 tot 4.
De meest voorkomende bijwerkingen (gemeld bij ten minste 20% van de pediatrische patiënten) bij behandeling met nivolumab in combinatie met ipilimumab waren vermoeidheid (33,3%) en maculopapuleuze uitslag (21,2%). De meerderheid van de bijwerkingen gemeld voor nivolumab in combinatie met ipilimumab had een ernst van graad 1 of 2. Tien patiënten (30%) hadden een of meer bijwerkingen van graad 3 tot 4.
Er zijn geen nieuwe veiligheidssignalen waargenomen in klinisch onderzoek CA209908 bij 151 pediatrische patiënten met hooggradige primaire maligniteiten aan het centrale zenuwstelsel (CZS) (zie rubriek 5.1), vergeleken met de beschikbare data uit studies bij volwassenen bij verschillende indicaties.
Ouderen
Er werd in het algemeen geen verschil in de veiligheid gemeld tussen ouderen (≥ 65 jaar) en jongere patiënten (< 65 jaar). Gegevens over de SCCHN‑, en adjuvante melanoom- en adjuvante OC- of GEJC‑patiënten van 75 jaar of ouder zijn te beperkt om conclusies te kunnen trekken over deze populatie (zie rubriek 5.1). Gegevens over patiënten met dMMR of MSI‑H CRC van 75 jaar en ouder zijn beperkt (zie rubriek 5.1). Gegevens over cHL patiënten van 65 jaar en ouder zijn te beperkt om conclusies te kunnen trekken over deze populatie (zie rubriek 5.1).
Bij patiënten met MPM was er een hoger percentage ernstige bijwerkingen en een hoger percentage stopzetting wegens bijwerkingen bij patiënten van 75 jaar of ouder (respectievelijk 68% en 35%) in vergelijking met alle patiënten die nivolumab in combinatie met ipilimumab kregen (respectievelijk 54% en 28%).
Voor patiënten die behandeld zijn met nivolumab in combinatie met cabozantinib, zijn de gegevens over RCC‑patiënten van 75 jaar en ouder te beperkt om conclusies te kunnen trekken over deze populatie (zie rubriek 5.1).
Lever‑ of nierfunctiestoornissen
In het onderzoek bij NSCLC, subtype niet‑plaveiselcelcarcinoom (CA209057), was het veiligheidsprofiel bij patiënten met lever‑ of nierfunctiestoornissen bij baseline vergelijkbaar met dat in de totale populatie. Deze resultaten moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd vanwege de kleine sample size binnen de subgroepen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.