SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
CellCept 1 g/5 ml poeder voor suspensie voor oraal gebruik.
2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke fles bevat 35 g mycofenolaatmofetil in 110 g poeder voor suspensie voor oraal gebruik.
5 ml van de gereconstitueerde suspensie bevat 1 g mycofenolaatmofetil.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3. FARMACEUTISCHE VORM
Poeder voor suspensie voor oraal gebruik
4. KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
CellCept 1 g/5 ml poeder voor suspensie voor oraal gebruik wordt gebruikt samen met ciclosporine en corticosteroïden als profylaxe tegen acute orgaanafstoting, bij volwassen patiënten en pediatrische patiënten (in de leeftijd van 1 tot 18 jaar) die een allogene nier‑, hart‑ of levertransplantatie ondergaan.
4.2 Dosering en wijze van toediening
De behandeling moet gestart en voortgezet worden door een gekwalificeerde specialist in transplantaties.
Dosering
Volwassenen
Niertransplantaties
De behandeling met 1 g/5 ml poeder voor suspensie voor oraal gebruik moet worden gestart binnen 72 uur na de niertransplantatie. De aanbevolen dosis bij niertransplantatiepatiënten is twee maal daags 1 g (dagelijkse dosis 2 g), dat wil zeggen twee maal daags 5 ml suspensie voor oraal gebruik.
Harttransplantaties
De behandeling moet worden gestart binnen 5 dagen na de harttransplantatie. De aanbevolen dosis bij harttransplantatiepatiënten is tweemaal daags 1,5 g (dagelijkse dosis 3 g).
Levertransplantaties
Behandeling met intraveneus mycofenolaatmofetil moet de eerste 4 dagen na de levertransplantatie worden gestart. Daarna kan toediening van oraal mycofenolaatmofetil worden gestart zodra dit wordt verdragen. De aanbevolen orale dosis bij levertransplantatiepatiënten is tweemaal daags 1,5 g (dagelijkse dosis 3 g).
Pediatrische patiënten (1 tot 18 jaar)
De pediatrische doseringsinformatie in deze rubriek is, waar gepast, van toepassing op alle orale formuleringen binnen het mycofenolaatmofetil-productassortiment. Verschillende orale formuleringen mogen niet worden verwisseld zonder klinisch toezicht.
De aanbevolen eerste dosis mycofenolaatmofetil voor pediatrische nier-, hart- en levertransplantatiepatiënten is 600 mg/m2 (van het lichaamsoppervlak (BSA)), tweemaal daags oraal toegediend (eerste totale dagelijkse dosis niet hoger dan 2 g, of 10 ml van de suspensie voor oraal gebruik).
De dosis en toedieningsvorm moeten individueel worden vastgesteld op basis van klinische beoordeling. Als de aanbevolen eerste dosis goed wordt verdragen maar er geen klinisch adequate immunosuppressie wordt bereikt bij pediatrische hart- en levertransplantatie patiënten, kan de dosis worden verhoogd tot 900 mg/m2 BSA tweemaal daags (maximale totale dagelijkse dosis van 3 g of 15 ml van de suspensie voor oraal gebruik). De aanbevolen onderhoudsdosering voor pediatrische niertransplantatiepatiënten blijft 600 mg/m2 tweemaal daags (maximale totale dagelijkse dosis van 2 g of 10 ml van de suspensie voor oraal gebruik).
Mycofenolaatmofetil poeder voor suspensie voor oraal gebruik moet worden gebruikt door patiënten die niet in staat zijn om capsules en tabletten te slikken en/of een BSA minder dan 1,25 m2 hebben, vanwege het verhoogde risico op verstikking. Bij patiënten met een BSA van 1,25 tot 1,5 m2 kunnen mycofenolaatmofetil capsules worden voorgeschreven in een dosis van tweemaal daags 750 mg (dagelijkse dosis 1,5 g). Bij patiënten met een BSA van meer dan 1,5 m2 kunnen mycofenolaatmofetil capsules of tabletten worden voorgeschreven in een dosis van tweemaal daags 1 g (dagelijkse dosis 2 g). Omdat sommige bijwerkingen in vergelijking met volwassenen met een grotere frequentie optreden in deze leeftijdsgroep (zie rubriek 4.8), kan een tijdelijke dosisverlaging of onderbreking vereist zijn waarbij het noodzakelijk is relevante klinische factoren, waaronder de ernst van de reactie, in aanmerking te nemen.
Onderstaande tabel geeft de dosis (mg) naar volume (ml) conversie weer voor een reeks BSAs, bij gebruik van de dispenser voor orale toediening.
Tabel 1 Dosis (mg) naar volume (ml) conversie van de suspensie (1 g/5 ml) bij gebruik van de dispenser voor orale toediening
600 mg/m2 dosisniveau | 900 mg/m2 dosisniveau | ||||
Lichaams-oppervlak van het kind (m2)A | Totale toe te dienen dosis tweemaal daags | Lichaams-oppervlak van het kind (m2)A | Totale toe te dienen dosis tweemaal daags | ||
mg | ml | mg | ml | ||
0,5 | 300 | 1,5 | 0,5 | 450 | 2,25 |
0,58 | 350 | 1,75 | 0,56 | 500 | 2,5 |
0,67 | 400 | 2,0 | 0,61 | 550 | 2,75 |
0,75 | 450 | 2,25 | 0,67 | 600 | 3,0 |
0,83 | 500 | 2,5 | 0,72 | 650 | 3,25 |
0,92 | 550 | 2,75 | 0,78 | 700 | 3,5 |
1,0 | 600 | 3,0 | 0,89 | 800 | 4,0 |
1,08 | 650 | 3,25 | 1,0 | 900 | 4,5 |
1,17 | 700 | 3,5 | 1,11 | 1000 | 5,0 B |
1,25 | 750 | 3,75 | 1,22 | 1100 | 5,5 B |
1,33 | 800 | 4,0 | 1,33 | 1200 | 6,0 B |
De tabel vermeldt de doses en volumes zoals theoretisch berekend voor de twee doseringsschema’s. Aangezien de dispenser voor orale toediening alleen schaalverdelingen heeft van 0,25 ml heeft (overeenkomend met een dosisverhoging van 50 mg), is het volume in ml naar boven naar de dichtstbijzijnde maatstreep.
A Gebaseerd op de formule van Mosteller voor berekening van het lichaamsoppervlak (body surface area, BSA):2
B Doses boven de 5 ml moeten worden samengesteld uit twee optrekkingen van ten minste 1 ml elk. Indien mogelijk, ga over op de orale vaste toedieningsvorm voor diegenen die in staat zijn te slikken.
Toepassing bij speciale populaties
Ouderen
De aanbevolen dosis van tweemaal daags 1 g bij niertransplantatiepatiënten en tweemaal daags 1,5 g bij hart- of levertransplantatiepatiënten is ook geschikt voor ouderen.
Verminderde nierfunctie
Bij niertransplantatiepatiënten met ernstig chronisch verminderde nierfunctie (glomerulaire filtratiesnelheid < 25 ml/min/1,73 m2) moeten, met uitzondering van de periode onmiddellijk na de transplantatie, doses hoger dan tweemaal daags 1 g worden vermeden. Deze patiënten moeten ook zorgvuldig worden geobserveerd. Aanpassing van de dosis is niet nodig bij patiënten met een vertraagde niertransplantaatfunctie na operatie (zie rubriek 5.2). Er zijn geen gegevens beschikbaar over hart‑ of levertransplantatiepatiënten met een ernstig chronisch verminderde nierfunctie.
Ernstig verminderde leverfunctie
Aanpassing van de dosis is niet nodig bij niertransplantatiepatiënten met ernstige parenchymale leverziekte. Er zijn geen gegevens beschikbaar over harttransplantatiepatiënten met ernstige parenchymale leverziekte.
Behandeling tijdens afstotingsepisoden
Volwassenen
Mycofenolzuur (MPA) is de actieve metaboliet van mycofenolaatmofetil. Afstoting van het niertransplantaat leidt niet tot veranderingen van de farmacokinetiek van MPA; een dosisverlaging of een onderbreking van de behandeling is niet vereist. Er is geen grond voor dosisaanpassing na afstoting van het harttransplantaat. Er zijn geen farmacokinetische gegevens beschikbaar bij afstoting van het levertransplantaat.
Pediatrische patiënten
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de behandeling van eerste of refractaire afstoting bij pediatrische transplantatiepatiënten.
Wijze van toediening
Voor oraal gebruik
Opmerking: Indien gewenst kan CellCept 1 g/5 ml poeder voor suspensie voor oraal gebruik door middel van een maagslang via de neus met een minimum grootte van 8 French (een minimale inwendige diameter van 1,7 mm) toegediend worden.
Te nemen voorzorgen voorafgaand aan gebruik of toediening van het geneesmiddel
Mycofenolaatmofetil heeft teratogene effecten laten zien bij ratten en konijnen. Hierdoor moet inademing of direct contact van de droge poeder met de huid of slijmvliezen alsmede contact van de gereconstitueerde suspensie met de huid vermeden worden. Als er contact optreedt, was dan grondig met water en zeep; spoel de ogen met alleen water.
Voor instructies over reconstitutie van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 6.6.
4.3 Contra-indicaties
• CellCept mag niet gegeven worden aan patiënten die overgevoelig zijn voor mycofenolaatmofetil, mycofenolzuur of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen. Overgevoeligheidsreacties op de behandeling zijn waargenomen (zie rubriek 4.8).
• Behandeling mag niet gegeven worden aan vrouwen die zwanger kunnen worden die geen zeer effectieve anticonceptie gebruiken (zie rubriek 4.6).
• Behandeling mag niet gestart worden bij vrouwen die zwanger kunnen worden zonder een uitslag van een zwangerschapstest om onopzettelijk gebruik tijdens de zwangerschap uit te sluiten (zie rubriek 4.6).
• Behandeling mag niet gegeven worden tijdens de zwangerschap, tenzij er geen geschikte alternatieve behandeling is om orgaanafstoting te voorkomen (zie rubriek 4.6).
• Behandeling mag niet gegeven worden aan vrouwen die borstvoeding geven (zie rubriek 4.6).
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Diarree (tot 52,6%), leukopenie (tot 45,8%), bacteriële infecties (tot 39,9%) en braken (tot 39,1%) waren enkele van de meest voorkomende en/of meest ernstige bijwerkingen die in verband werden gebracht met het gebruik van mycofenolaatmofetil in combinatie met ciclosporine en corticosteroïden. Er zijn ook aanwijzingen voor een verhoogde frequentie van bepaalde soorten infecties (zie rubriek 4.4).
Lijst van bijwerkingen in tabelvorm
De bijwerkingen van de klinische onderzoeken en sinds het in de handel brengen worden per MedDRA-systeem/orgaanklasse met corresponderende frequenties vermeld in tabel 2. De corresponderende frequentiecategorieën voor elke bijwerking zijn gebaseerd op de volgende conventie: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100, < 1/10), soms (≥ 1/1.000, < 1/100), zelden ( 1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000). Gezien de grote verschillen in de frequenties van bepaalde bijwerkingen tussen de verschillende transplantatie-indicaties worden de frequenties voor nier-, lever- en hart-transplantatiepatiënten apart weergegeven.
Tabel 2 Bijwerkingen in onderzoeken naar de behandeling met mycofenolaatmofetil bij volwassenen en jongeren tot 18 jaar, of door geneesmiddelenbewaking sinds het in de handel brengen
Bijwerkingen | Niertransplantatie | Levertransplantatie | Harttransplantatie |
MedDRA-systeem/orgaanklasse | Frequentie | Frequentie | Frequentie |
Infecties en parasitaire aandoeningen | |||
Bacteriële infecties | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Schimmelinfecties | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Protozoaire infecties | Soms | Soms | Soms |
Virale infecties | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Neoplasmata, benigne, maligne en niet-gespecificeerd (inclusief cysten en poliepen) | |||
Benigne neoplasmata van de huid | Vaak | Vaak | Vaak |
Lymfoom | Soms | Soms | Soms |
Lymfoproliveratieve aandoeningen | Soms | Soms | Soms |
Neoplasma | Vaak | Vaak | Vaak |
Huidkanker | Vaak | Soms | Vaak |
Bloed- en lymfestelselaandoeningen | |||
Anemie | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Pure Red Cell Aplasia (PRCA) | Soms | Soms | Soms |
Beenmergfalen | Soms | Soms | Soms |
Ecchymose | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Leukocytose | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Leukopenie | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Pancytopenie | Vaak | Vaak | Soms |
Pseudolymfoom | Soms | Soms | Vaak |
Trombocytopenie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Voedings- en stofwisselingsstoornissen | |||
Acidose | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Hypercholesterolemie | Zeer vaak | Vaak | Zeer vaak |
Hyperglykemie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Hyperkaliëmie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Hyperlipidemie | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Hypocalciëmie | Vaak | Zeer vaak | Vaak |
Hypokaliëmie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Hypomagnesiëmie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Hypofosfatemie | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Hyperurikemie | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Jicht | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Gewichtsafname | Vaak | Vaak | Vaak |
Psychische stoornissen | |||
Verwarde toestand | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Depressie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Slapeloosheid | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Agitatie | Soms | Vaak | Zeer vaak |
Angst | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Abnormaal denken | Soms | Vaak | Vaak |
Zenuwstelselaandoeningen | |||
Duizeligheid | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Hoofdpijn | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Hypertonie | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Paresthesie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Slaperigheid | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Tremor | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Convulsie | Vaak | Vaak | Vaak |
Dysgeusie | Soms | Soms | Vaak |
Hartaandoeningen | |||
Tachycardie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Bloedvataandoeningen | |||
Hypertensie | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Hypotensie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Lymfokèle | Soms | Soms | Soms |
Veneuze trombose | Vaak | Vaak | Vaak |
Vasodilatatie | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen | |||
Bronchiëctasie | Soms | Soms | Soms |
Hoest | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Dyspneu | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Interstitiële longziekte | Soms | Zeer zelden | Zeer zelden |
Pleurale effusie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Longfibrose | Zeer zelden | Soms | Soms |
Maagdarmstelselaandoeningen | |||
Abdominale distensie | Vaak | Zeer vaak | Vaak |
Abdominale pijn | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Colitis | Vaak | Vaak | Vaak |
Constipatie | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Verminderde eetlust | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Diarree | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Dyspepsie | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Oesofagitis | Vaak | Vaak | Vaak |
Oprisping | Soms | Soms | Vaak |
Flatulentie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Gastritis | Vaak | Vaak | Vaak |
Gastro-intestinale bloeding | Vaak | Vaak | Vaak |
Gastro-intestinale zweer | Vaak | Vaak | Vaak |
Tandvleeshyperplasie | Vaak | Vaak | Vaak |
Ileus | Vaak | Vaak | Vaak |
Mondulceratie | Vaak | Vaak | Vaak |
Nausea | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Pancreatitis | Soms | Vaak | Soms |
Stomatitis | Vaak | Vaak | Vaak |
Braken | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Immuunsysteemaandoeningen | |||
Overgevoeligheid | Soms | Vaak | Vaak |
Hypogammaglobulinemie | Soms | Zeer zelden | Zeer zelden |
Lever- en galaandoeningen | |||
Verhoogd alkalische fosfatase in bloed | Vaak | Vaak | Vaak |
Verhoogd lactaatdehydrogenase in bloed | Vaak | Soms | Zeer vaak |
Verhoogde leverenzymen | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Hepatitis | Vaak | Zeer vaak | Soms |
Hyperbilirubinemie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Geelzucht | Soms | Vaak | Vaak |
Huid- en onderhuidaandoeningen | |||
Acne | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Alopecia | Vaak | Vaak | Vaak |
Rash | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Huidhypertrofie | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen | |||
Artralgie | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Spierzwakte | Vaak | Vaak | Zeer vaak |
Nier- en urinewegaandoeningen | |||
Verhoogd creatinine in bloed | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Verhoogd ureum in bloed | Soms | Zeer vaak | Zeer vaak |
Hematurie | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Verminderde nierfunctie | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | |||
Asthenie | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Rillingen | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Oedeem | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Hernia | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Malaise | Vaak | Vaak | Vaak |
Pijn | Vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Pyrexie | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
De novo purine synthesis inhibitors associated acute inflammatory syndrome | Soms | Soms | Soms |
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Maligniteiten
Bij patiënten die immunosuppressieve behandelingen ondergaan, waarbij een combinatie van geneesmiddelen is betrokken waaronder mycofenolaatmofetil, bestaat een toegenomen risico van lymfomen en andere maligniteiten, vooral van de huid (zie rubriek 4.4). Vergeleken met de gegevens over 1 jaar lieten de veiligheidsgegevens over 3 jaar bij nier- en harttransplantatiepatiënten geen onverwachte veranderingen zien in de incidentie van maligniteiten. Levertransplantatiepatiënten werden ten minste gedurende 1 jaar maar minder dan 3 jaar gevolgd.
Infecties
Alle patiënten die met immunosuppressiva worden behandeld hebben een verhoogd risico op bacteriële, virale en schimmelinfecties (waarvan sommige een fatale afloop kunnen hebben), waaronder infecties veroorzaakt door opportunistische agentia en reactivatie van latente virussen. Het risico neemt toe met de totale immunosuppressieve belasting. (zie rubriek 4.4). De meest ernstige infecties waren sepsis, peritonitis, meningitis, endocarditis, tuberculose en atypische mycobacteriële infecties. In vergelijkende klinische studies bij nier-, hart‑ en levertransplantatiepatiënten die gedurende ten minste 1 jaar werden gevolgd, werd mycofenolaatmofetil toegediend (2 g of 3 g per dag) in combinatie met andere immunosuppressiva; bij deze patiënten waren de meest voorkomende opportunistische infecties candida mucocutaneus, CMV‑viremie/syndroom en Herpes simplex. Het aandeel van patiënten met CMV‑viremie/syndroom was 13,5%. Gevallen van BK-virus-geassocieerde nefropathie, alsmede gevallen van JC-virus-geassocieerde progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zijn gemeld bij patiënten die met immunosuppressiva, waaronder mycofenolaatmofetil, behandeld werden.
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Cytopenieën, waaronder leukopenie, anemie, trombocytopenie en pancytopenie, zijn bekende risico’s geassocieerd met mycofenolaatmofetil en kunnen leiden tot of bijdragen aan het ontstaan van infecties en bloedingen (zie rubriek 4.4). Agranulocytose en neutropenie zijn gemeld, daarom wordt het aangeraden om patiënten die mycofenolaatmofetil krijgen regelmatig te controleren (zie rubriek 4.4). Aplastische anemie en beenmergfalen zijn gemeld bij patiënten die met mycofenolaatmofetil behandeld werden, waarvan sommige een fatale afloop hadden.
Gevallen van Pure Red Cell Aplasia (PRCA) zijn gemeld bij patiënten die met mycofenolaatmofetil werden behandeld (zie rubriek 4.4).
Op zichzelf staande gevallen van morfologisch afwijkende neutrofielen, waaronder verworven Pelger-Huët anomalie, zijn waargenomen bij patiënten die met mycofenolaatmofetil werden behandeld. Deze veranderingen werden niet in verband gebracht met een verstoorde neutrofielenfunctie. Deze veranderingen suggereren mogelijk een “left shift” (linksverschuiving) in de rijpheid van neutrofielen bij hematologische onderzoeken, die abusievelijk geïnterpreteerd kan worden als een teken van infectie bij immuungecompromitteerde patiënten, zoals patiënten die mycofenolaatmofetil krijgen.
Maagdarmstelselaandoeningen
De meest ernstige maagdarmstelselaandoeningen waren zweren en bloedingen, welke bekende risico’s zijn die geassocieerd worden met mycofenolaatmofetil. Mond-, slokdarm-, maag-, duodenale en intestinale zweren, vaak verergerd door bloedingen, alsmede hematemese, melena en gastritis en colitis gepaard gaande met bloedingen werden vaak gemeld gedurende de registratieonderzoeken. De meest voorkomende maagdarmstelselaandoeningen waren echter diarree, nausea en braken. Endoscopisch onderzoek bij patiënten met mycofenolaatmofetil-gerelateerde diarree lieten op zichzelf staande gevallen van villusatrofie zien (zie rubriek 4.4)
Overgevoeligheid
Overgevoeligheidsreacties, waaronder angioneurotisch oedeem en anafylactische reactie, zijn gemeld.
Zwangerschap, puerperium en perinatale periode
Gevallen van spontane abortus zijn gemeld bij patiënten die blootgesteld werden aan mycofenolaatmofetil, voornamelijk tijdens het eerste trimester; zie rubriek 4.6.
Congenitale misvormingen
Na het in de handel brengen zijn congenitale misvormingen waargenomen bij kinderen van patiënten die blootgesteld werden aan mycofenolaat in combinatie met andere immunosuppressiva; zie rubriek 4.6.
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Er zijn geïsoleerde meldingen van interstitiële longziekte en longfibrose bij patiënten die met mycofenolaatmofetil werden behandeld in combinatie met andere immunosuppressiva, in sommige gevallen met fatale afloop. Er zijn ook meldingen geweest van bronchiëctasie bij kinderen en volwassenen.
Immuunsysteemaandoeningen
Hypogammaglobulinemie is gemeld bij patiënten die mycofenolaatmofetil kregen in combinatie met andere immunosuppressiva.
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Oedeem, waaronder perifeer, gezichts- en scrotumoedeem, werden zeer vaak gemeld gedurende de registratrieonderzoeken. Skeletspierpijn zoals myalgie, en nek- en rugpijn werden ook zeer vaak gemeld.
De novo purine synthesis inhibitors associated acute inflammatory syndrome is beschreven op basis van ervaring na het in de handel brengen als een paradoxale pro-inflammatoire reactie geassocieerd met mycofenolaatmofetil en mycofenolzuur, gekenmerkt door koorts, artralgie, artritis, spierpijn en verhoogde inflammatoire markers. Case reports in de literatuur beschreven snelle verbetering na het stoppen met het geneesmiddel.
Speciale populaties
Pediatrische patiënten
De soort en frequentie van bijwerkingen zijn beoordeeld in een langlopend klinisch onderzoek, waaraan 33 pediatrische niertransplantatiepatiënten in de leeftijd van 3 tot 18 jaar hebben deelgenomen en 23 mg/kg mycofenolaatmofetil tweemaal daags oraal kregen toegediend. Over het algemeen was het veiligheidsprofiel bij deze 33 kinderen en jongeren gelijk aan het profiel dat werd waargenomen bij volwassen patiënten die een solide allogeen orgaantransplantaat ontvingen.
Vergelijkbare waarnemingen werden gedaan in een ander klinisch onderzoek, waaraan 100 pediatrische niertransplantatiepatiënten hebben deelgenomen in de leeftijd van 1 tot 18 jaar. De soort en frequentie van de bijwerkingen bij patiënten die 600 mg/m2 tot 1 g/m2 mycofenolaatmofetil tweemaal daags oraal kregen, waren vergelijkbaar met de bijwerkingen die werden waargenomen bij volwassen patiënten die 1 g mycofenolaatmofetil tweemaal daags kregen. Een samenvatting van de bijwerkingen die vaker zijn opgetreden wordt weergegeven in tabel 3 hieronder:
Tabel 3 Samenvatting van de bijwerkingen die vaker zijn waargenomen in een klinisch onderzoek waarin mycofenolaatmofetil bij 100 pediatrische niertransplantatiepatiënten werd onderzocht (leeftijd/oppervlakte-gebaseerde dosering [600 mg/m2 tot 1 g/m2 tweemaal daags])
Bijwerkingen | <6 jaar (n=33) | 6-11 jaar (n=34) | 12-18 jaar (n=33) |
Infecties en parasitaire aandoeningen | Zeer vaak (48,5%) | Zeer vaak (44,1%) | Zeer vaak (51,5%) |
Bloed- en lymfestelselaandoeningen |
|
|
|
Leukopenie | Zeer vaak (30,3%) | Zeer vaak (29,4%) | Zeer vaak (12,1%) |
Anemie | Zeer vaak (51,5%) | Zeer vaak (32,4%) | Zeer vaak (27,3%) |
Maagdarmstelselaandoeningen |
|
|
|
Diarree | Zeer vaak (87,9%) | Zeer vaak (67,6%) | Zeer vaak (30,3%) |
Braken | Zeer vaak (69,7%) | Zeer vaak (44,1%) | Zeer vaak (36,4%) |
Op basis van beperkte subsetgegevens (d.w.z. 33 van de 100 patiënten) was er een hogere frequentie van ernstige diarree (vaak, 9,1%) en mucocutane candida (zeer vaak, 21,2%) bij kinderen jonger dan 6 jaar, in vergelijking met het oudere pediatrische cohort waarin geen gevallen van ernstige diarree werden gemeld (0,0%) en mucocutane candida vaak werd gemeld (7,5%).
Een analyse van de beschikbare medische literatuur over pediatrische lever- en harttransplantatiepatiënten laat zien dat de soort en frequentie van de gerapporteerde bijwerkingen overeenkomen met die zijn waargenomen bij pediatrische en volwassen patiënten na niertransplantatie.
Zeer beperkte post-marketing informatie duidt op een hogere frequentie van de volgende bijwerkingen bij patiënten jonger dan 6 jaar in vergelijking met oudere patiënten (zie rubriek 4.4):
- lymfomen en andere maligniteiten, met name van post-transplantatie lymfoproliferatieve aandoening bij harttransplantatiepatiënten.
- bloed- en lymfestelselaandoeningen, waaronder anemie en neutropenie bij harttransplantatiepatiënten jonger dan 6 jaar in vergelijking met oudere patiënten en in vergelijking met pediatrische lever-/niertransplantatiepatiënten.
- Maagdarmstelselaandoeningen, waaronder diarree en braken.
Niertransplantatiepatiënten jonger dan 2 jaar hebben mogelijk een hoger risico op infecties en luchtwegaandoeningen in vergelijking met oudere patiënten. Deze gegevens moeten echter met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd vanwege een zeer beperkt aantal post-marketing meldingen over meervoudige infecties in dezelfde patiënten.
In het geval van bijwerkingen kan een tijdelijke dosisverlaging of onderbreking als klinisch noodzakelijk worden beschouwd.
Ouderen
In het algemeen kunnen ouderen ( 65 jaar) een groter risico lopen van bijwerkingen ten gevolge van immunosuppressie. In vergelijking met jongere personen kunnen ouderen die mycofenolaatmofetil krijgen toegediend als onderdeel van een immunosuppressieve combinatietherapie, een verhoogd risico lopen van bepaalde infecties (inclusief weefselinvasieve cytomegalovirusinfectie) en mogelijke gastro-intestinale bloedingen en longoedeem.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden (zie hieronder voor details).
België
Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten
www.fagg.be
Afdeling Vigilantie:
Website: www.eenbijwerkingmelden.be
e-mail: adr@fagg-afmps.be
7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/96/005/006 (1 fles met 110 g)
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
13 december 2024
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu/.
PRIJZEN
CNK code | Verpakking | ATC5 code | Prijs | Af-fabriek prijs | Voorschriftplichtig | Remgeld reguliere tegemoetkoming | Remgeld verhoogde tegemoetkoming |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1468172 | CELLCEPT 1G/5ML PULV PR SUSP OR | L04AA06 | € 68,09 | - | Ja | - | - |