SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
SUBUTEX 0,4 mg tabletten voor sublinguaal gebruik.
SUBUTEX 2 mg tabletten voor sublinguaal gebruik.
SUBUTEX 8 mg tabletten voor sublinguaal gebruik.
2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Subutex 0,4 mg tabletten voor sublinguaal gebruik
Elke tablet bevat buprenorfine.hydrochloride gelijkwaardig aan 0,4 mg buprenorfine base.
Subutex 2 mg tabletten voor sublinguaal gebruik
Elke tablet bevat buprenorfine.hydrochloride gelijkwaardig aan 2 mg buprenorfine base.
Subutex 8 mg tabletten voor sublinguaal gebruik
Elke tablet bevat buprenorfine.hydrochloride gelijkwaardig aan 8 mg buprenorfine base.
Hulpstof(fen) met bekend effect:
Elke tablet bevat lactose.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1
3. FARMACEUTISCHE VORM
Tablet voor sublinguaal gebruik.
Subutex 0,4 mg tabletten voor sublinguaal gebruik
Witte tot roomwitte tabletten, ovaal, plat met afgeschuinde rand en bedrukt met “04” aan één zijde.
Subutex 2 mg tabletten voor sublinguaal gebruik
Witte tot roomwitte tabletten, ovaal, plat met afgeschuinde rand en bedrukt met “B2” aan één zijde.
Subutex 8 mg tabletten voor sublinguaal gebruik
Witte tot roomwitte tabletten, ovaal, plat met afgeschuinde rand en bedrukt met “B8” aan één zijde.
4. KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Behandeling van opioïdverslaving, binnen het kader van een holistische behandeling op medisch, sociaal en psychologisch vlak.
De behandeling is bestemd voor volwassenen en adolescenten van 15 jaar of ouder die erin toegestemd hebben behandeld te worden voor hun opiaatafhankelijkheid.
4.2 Dosering en wijze van toediening
Behandeling moet plaatsvinden onder toezicht van een arts die ervaring heeft met het behandelen van de afhankelijkheid van of verslaving aan opiaten.
Het is raadzaam om de buprenorfinebehandeling voor te schrijven als onderdeel van een totaalaanpak voor opiaatafhankelijkheid. Het resultaat van de behandeling hangt af van de voorgeschreven dosis en de maatregelen die op medisch, psychologisch, sociaal en educatief niveau worden genomen voor het opvolgen van de patiënt.
Te nemen voorzorgsmaatregelen voorafgaan aan de inductie
Voorafgaand aan het starteb van de behandeling moet aandacht worden besteed aan het type opiaatafhankelijkheid (of deze opioïde lang- of kortwerkend is), hoeveel tijd verstreken is sinds het laatste opioïdegebruik en wat de mate van afhankelijkheid ervan is. Om plotselinge onthouding te vermijden, mag de inductie met buprenorfine worden toegepast wanneer objectieve en duidelijke tekenen van onthouding zichtbaar zijn (aangetoond bv. door een score die wijst op lichte tot matige ontwenningsverschijnselen op de gevalideerde Clinical Opioid Withdrawal Scale (COWS, klinische onthoudingsschaal)).
Voor patiënten die afhankelijk zijn van heroïne of kortwerkende opioïden moet de eerste dosis buprenorfine worden ingenomen zodra verschijnselen van onthouding zich openbaren, maar dit mag niet binnen 6 uur na het laatste opioïdegebruik plaatsvinden.
Voor patiënten die methadon krijgen, moet de dosis methadon tot een maximum van 30 mg/dag worden verminderd voordat kan worden begonnen met de buprenorfine-therapie. Men moet rekening houden met de lange halfwaardetijd van methadon wanneer wordt gestart met buprenorfine. De eerste dosis buprenorfine mag alleen worden ingenomen zodra verschijnselen van onthouding zich openbaren, maar dit mag niet binnen 24 uur na het laatste methadongebruik door de patiënt plaatsvinden. Buprenorfine kan de symptomen van onthouding bij patiënten die afhankelijk zijn van methadon versnellen.
Dosering
Aanvangstherapie (inductie)
De aanbevolen startdosis bij volwassenen en jongeren ouder dan 15 jaar is 2 tot 4 mg, toegediend als één enkele dagdosis. Op dag 1 kunnen, afhankelijk van de behoefte van de patiënt, nog een bijkomende 2 tot 4 mg toegediend worden.
Gedurende de start van de behandeling wordt een dagelijks toezicht op de inname aanbevolen om de juiste sublinguale plaatsing van de tablet te garanderen en de respons van de patiënt op de behandeling te observeren, als leidraad voor de effectieve dosistitratie naargelang van het klinische effect.
Aanpassing dosis en onderhoudstherapie
Na de inductie van de behandeling op dag 1 moet de patiënt gedurende de volgende paar dagen door middel van het progressief aanpassen van de dosis worden gestabiliseerd in overeenstemming met het klinische effect van de individuele patiënt. De dosistitratie in stappen van 2-8 mg buprenorfine wordt geleid door de herbeoordeling van de klinische en psychologische status van de patiënt en mag niet hoger zijn dan maximaal één dagelijkse dosis van 24 mg buprenorfine.
De dagelijkse aflevering van buprenorfine wordt aanbevolen, vooral in het begin van de behandeling. Vervolgens, na stabilisering, kan aan de patiënt een voldoende hoeveelheid voor meerdere dagen behandeling gegeven worden. Het wordt echter aanbevolen om de hoeveelheid van het afgeleverde product te beperken tot maximaal 7 dagen.
Minder dan de dagelijkse dosering:
Nadat voldoende stabilisatie is bereikt, kan de frequentie van de dosering worden verminderd naar het om de andere dag toedienen van tweemaal de individueel getitreerde dagelijkse dosis. Een patiënt die bijvoorbeeld is gestabiliseerd voor het ontvangen van een dagelijkse dosis van 8 mg buprenorfine kan om de andere dag 16 mg buprenorfine ontvangen, waarbij hij op de tussenliggende dagen geen dosis krijgt. Bij sommige patiënten kan na het bereiken van voldoende stabilisatie de doseringsfrequentie worden verminderd naar 3 maal per week (bijvoorbeeld op maandag, woensdag en vrijdag). De dosis op maandag en woensdag moet dan tweemaal de individueel getitreerde dagelijkse dosis zijn en de dosis op vrijdag driemaal de individueel getitreerde dagelijkse dosis, waarbij op de tussenliggende dagen geen dosis wordt gegeven. De dosis die per dag wordt gegeven mag echter nooit hoger zijn dan 24 mg buprenorfine. Patiënten die een getitreerde dagelijkse dosis nodig hebben van > 8 mg buprenorfine/dag vinden dit regime wellicht niet adequaat.
Dosisreductie en beëindiging van de behandeling (afbouwen):
Wanneer de klinische evaluatie en de wens van de patiënt stopzetting van de behandeling doen overwegen, moet dit voorzichtig worden ondernomen. De beslissing om de behandeling met buprenorfine stop te zetten na een onderhoudsperiode of korte stabilisatie moet deel uitmaken van een alomvattend behandelingsschema. Om ontwenningssymptomen en mogelijke terugval in illegaal druggebruik te voorkomen kan de buprenorfinedosis in gunstige gevallen geleidelijk verlaagd worden tot de behandeling stopgezet kan worden. Na een bevredigende stabiliseringsperiode kan, mits toestemming van de patiënt, de dosis buprenorfine geleidelijk afgebouwd worden; in sommige gunstige gevallen kan de behandeling stopgezet worden. Doordat de tabletten voor sublinguaal gebruik beschikbaar zijn in een dosis van respectievelijk 0,4 mg, 2 mg en 8 mg, is het mogelijk de dosering af te bouwen. Na het stopzetten van de behandeling met buprenorfine moeten de patiënten gevolgd blijven worden vanwege het risico op recidief.
Speciale populaties
Ouderen
De veiligheid en werkzaamheid van buprenorfine bij mensen ouder dan 65 jaar zijn niet vastgesteld. Er kan geen doseringsaanbeveling worden gedaan.
Leverinsufficiëntie
Het wordt aanbevolen voorafgaand aan het beginnen met de behandeling baseline leverfunctietests en documentatie van de virale hepatitisstatus uit te voeren.
Het effect van leverinsufficiëntie op de farmacokinetiek van buprenorfine werd geëvalueerd in een onderzoek na het in de handel brengen. Buprenorfine wordt verregaand gemetaboliseerd in de lever, en de plasmaconcentratie bleek hoger te zijn voor buprenorfine bij patiënten met leverinsufficiëntie. De systemische blootstelling is lichtjes verhoogd bij patiënten met lichte leverinsufficiëntie en een dosisaanpassing wordt niet noodzakelijk geacht. Na toediening van een eenmalige dosis van 2 mg was de totale systemische blootstelling significant verhoogd bij patiënten met matige (factor 1,6) en ernstige (factor 2,8) leverinsufficiëntie vergeleken met gezonde patiënten. De patiënten moeten gevolgd worden voor tekenen en symptomen van toxiciteit of overdosering veroorzaakt door te hoge buprenorfineconcentraties. Voorzichtigheid is geboden bij gebruik van Subutex tabletten voor sublinguaal gebruik bij patiënten met matige leverinsufficiëntie. Een verlaging van de start- en onderhoudsdosis moet overwogen worden. Gezien de duidelijk hogere blootstelling bij patiënten met ernstige leverinsufficiëntie en de kans op stapeling na herhaalde toediening, mag Subutex niet gebruikt worden bij patiënten met ernstige leverinsufficiëntie (zie rubrieken 4.3 en 5.2).
Patiënten die positief zijn voor virale hepatitis, gelijktijdig andere geneesmiddelen gebruiken (zie rubriek 4.5) en/of met een leverdisfunctie, lopen een hoger risico op versneld leverletsel.
Een controle van de leverfunctie en virale hepatitis zijn aanbevolen vóór het begin van de behandeling. Regelmatige opvolging van de leverfunctie is aanbevolen (zie rubriek 4.4).
Nierinsufficiëntie
Over het algemeen hoeft de buprenorfinedosis niet te worden aangepast bij patiënten met nierfalen. Voorzichtigheid is geboden bij toediening aan patiënten met ernstig nierfalen (creatinineklaring < 30 ml/min) (zie rubrieken 4.4 en 5.2).
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van buprenorfine bij kinderen < 15 jaar werden niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Wegens het gebrek aan gegevens bij adolescenten (leeftijd 15-17 jaar) moeten patiënten in deze leeftijdsgroep onder nauwlettender toezicht gehouden worden tijdens de behandeling.
Wijze van toediening
De toediening is sublinguaal: artsen moeten hun patiënten waarschuwen dat de sublinguale toediening de enige effectieve en veilige toedieningsweg is voor dit geneesmiddel. De tablet moet onder de tong gehouden worden totdat ze volkomen opgelost is, wat gewoonlijk 5 à 10 minuten duurt. Patiënten mogen geen voedsel of drank consumeren of doorslikken tot de tablet helemaal opgelost is.
Een dosis bestaat uit meerdere Subutex tabletten van verschillende sterktes, die allemaal tegelijk onder de tong gelegd kunnen worden of in twee gedeelde porties; de tweede portie moet direct onder de tong gelegd worden nadat de eerste portie opgelost is. Voor specifieke doseringsinstructies tijdens de inductie, stabilisatie en onderhoudstherapie verwijzen we naar de rubrieken hieronder: “Aanvangstherapie (inductie)” en “Aanpassing dosis en onderhoudstherapie”.
4.3 Contra-indicaties
- Overgevoeligheid voor buprenorfine of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
- Kinderen jonger dan 15 jaar.
- Ernstige respiratoire insufficiëntie.
- Ernstige leverinsufficiëntie.
- Acuut alcoholisme of delirium tremens.
- Combinatie met methadon, opioïdanalgetica van niveau III, naltrexon, nalmefene (zie rubriek 4.5)
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De vaakst gemelde bijwerkingen tijdens een klinisch spilonderzoek hielden verband met ontwenningssymptomen (bv. slapeloosheid, hoofdpijn, misselijkheid, hyperhidrose).
Samenvattende tabel van de bijwerkingen
Tabel 1 somt de bijwerkingen op die gemeld werden met een hogere incidentie bij patiënten behandeld met buprenorfine (n=103) tijdens een klinisch spilonderzoek t.o.v. placebo (n=107).
De frequentie van de hieronder genoemde mogelijke bijwerkingen wordt gedefinieerd naar de volgende conventie: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥1/100 tot <1/10), soms (≥ 1/1000 tot <1/100), zelden (≥ 1/10.000 tot <1/1000), zeer zelden (<1/10.000).
Tabel 1 geeft ook de meest voorkomende bijwerkingen weer, gemeld door de wereldwijde veiligheidsdatabase van de vergunninghouder, die geïdentificeerd werden in alle andere klinische ervaringen en bewaking na het in de handel brengen. De frequentie van het voorkomen is onbekend omdat de bijwerkingen niet geïdentificeerd werden door het klinische spilonderzoek.
Tabel 1: Bijwerkingen waargenomen in een klinisch registratieonderzoek en/of in de bewaking na het in de handel brengen, geklasseerd per orgaanstelsel | ||||||
Systeem/orgaanklassen | Zeer vaak | Vaak | Soms | Zelden | Zeer zelden | Niet bekend |
Infecties en parasitaire aandoeningen | Infectie | Faryngitis |
|
|
|
|
Psychische stoornissen | Slapeloosheid | Agitatie |
| Hallucinatie |
|
|
Zenuwstelselaandoeningen | Hoofdpijn | Migraine |
|
|
|
|
Bloedvataandoeningen |
| Orthostatische hypotensie |
|
|
|
|
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen |
| Dyspneu |
| Ademhalingsdepressie1 |
|
|
Maagdarmstelselaandoeningen | Misselijkheid | Constipatie |
|
|
|
|
Huid- en onderhuidaandoeningen | Hyperhidrose |
|
|
|
|
|
Bot-, skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen |
| Spierspasmen |
|
|
|
|
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen |
| Dysmenorroe |
|
|
|
|
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Drugsontwenningssyndroom | Asthenie |
|
|
| Neonataal drugsontwenningssyndroom2 |
Immuunsysteemaandoeningen |
|
|
|
|
| Overgevoeligheidsreacties3 |
Leverstoornissen |
|
|
|
|
| Stijging in transaminasen, hepatitis, geelzucht4 |
Beschrijving van bepaalde bijwerkingen
Het volgende is een samenvatting van de meldingen van bijwerkingen na het in de handel brengen die beschouwd worden als ernstig of anderszins belangrijk:
1 Ademhalingsdepressie is voorgekomen. Overlijden als gevolg van ademhalingsdepressie werd gemeld, vooral wanneer buprenorfine werd gebruikt in combinatie met benzodiazepinen (zie rubriek 4.5), of wanneer buprenorfine niet werd gebruikt volgens de voorschrijfinformatie. Overlijden werd ook gemeld bij gelijktijdige toediening van buprenorfine en andere depressiva van het CZS zoals alcohol of andere opiaten (zie rubrieken 4.4 en 4.5).
2 Neonataal ontwenningssyndroom werd gemeld bij pasgeborenen van vrouwen die buprenorfine hadden gekregen tijdens de zwangerschap. Het syndroom kan zwakker en minder uitgesproken zijn dan dat door kort werkende volledige µ-opioïdagonisten. De aard van het syndroom kan variëren naar gelang van de geschiedenis van drugsgebruik van de moeder (zie rubriek 4.6).
3 De vaakst voorkomende tekenen en symptomen omvatten uitslag, netelroos, en jeuk. Gevallen van bronchospasme, ademhalingsdepressie, angio-oedeem en anafylactische shock werden gemeld.
4 Stijging in levertransaminasen en hepatitis met geelzucht die over het algemeen op gunstige wijze verdwenen, zijn opgetreden (zie rubriek 4.4).
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg worden verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via :
Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten
Afdeling Vigilantie
Galileelaan 5/03 | Postbus 97 |
Website: www.eenbijwerkingmelden.be
e-mail: adr@fagg.be
7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Indivior Europe Limited
27 Windsor Place
Dublin 2
D02 DK44
Ierland
8. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Subutex 0,4 mg: BE 209657
Subutex 2 mg: BE 209666
Subutex 8 mg: BE 209675
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Datum goedkeuring: 07/2021
1/31
PRIJZEN
| CNK code | Verpakking | ATC5 code | Prijs | Af-fabriek prijs | Voorschriftplichtig | Remgeld reguliere tegemoetkoming | Remgeld verhoogde tegemoetkoming |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 1640598 | SUBUTEX TABL 7 X 8 MG | N07BC01 | € 23,29 | - | Ja | € 6,02 | € 3,61 |