1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Vimpat 10 mg/ml stroop
2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke ml stroop bevat 10 mg lacosamide.
1 fles van 200 ml bevat 2000 mg lacosamide.
Hulpstoffen met bekend effect:
Elke ml Vimpat stroop bevat 187 mg sorbitol (E420), 2,60 mg natriummethylparahydroxybenzoaat (E219), 2,14 mg propyleenglycol (E1520), 1,42 mg natrium en 0,032 mg aspartaam (E951) .
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3. FARMACEUTISCHE VORM
Stroop.
Licht stroperige, heldere, kleurloze tot geelbruine vloeistof.
4. KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Vimpat is geïndiceerd als monotherapie voor de behandeling van partieel beginnende aanvallen, met of zonder secundaire generalisatie, bij volwassenen, adolescenten en kinderen vanaf 2 jaar met epilepsie.
Vimpat is geïndiceerd als adjuvante therapie
- voor de behandeling van partieel beginnende aanvallen, met of zonder secundaire generalisatie, bij volwassenen, adolescenten en kinderen vanaf 2 jaar met epilepsie.
- voor de behandeling van primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij volwassenen, adolescenten en kinderen vanaf 4 jaar met idiopathisch gegeneraliseerde epilepsie.
4.2 Dosering en wijze van toediening
Dosering
De arts moet de meest geschikte formulering en sterkte voorschrijven aan de hand van gewicht en dosis.
De aanbevolen dosering voor volwassenen, adolescenten en kinderen vanaf 2 jaar wordt samengevat in de volgende tabel.
Lacosamide moet tweemaal daags worden ingenomen met een tussenperiode van ongeveer 12 uur.
Indien een dosis wordt vergeten, dient de patiënt de instructie te krijgen dat de vergeten dosis onmiddellijk moet worden ingenomen en dat de volgende dosis lacosamide op het gebruikelijke tijdstip moet worden ingenomen. Als de patiënt de vergeten dosis opmerkt op het moment dat er minder dan 6 uur resteert voor de volgende geplande dosis, dient de patiënt de instructie te krijgen dat hij/zij moet wachten met het innemen van de volgende dosis lacosamide tot het gebruikelijke tijdstip. Patiënten mogen geen dubbele dosis nemen.
| Adolescenten en kinderen die 50 kg of meer wegen, en volwassenen | |||
Aanvangsdosis | Titratie (incrementele stappen) | Maximale aanbevolen dosis |
| |
Monotherapie: 50 mg tweemaal daags (100 mg/dag) of 100 mg tweemaal daags (200 mg/dag) | 50 mg tweemaal daags (100 mg/dag) met wekelijkse intervallen | Monotherapie: tot 300 mg tweemaal daags (600 mg/dag) |
| |
Alternatieve initiële dosering* (indien van toepassing): |
| |||
*Bij patiënten kan een oplaaddosis gestart worden in situaties waarin de arts bepaalt dat snel bereiken van een steady-stateplasmaconcentratie en therapeutisch effect van lacosamide nodig is. Het dient onder medisch toezicht toegediend te worden waarbij rekening gehouden wordt met de kans op toegenomen incidentie van ernstige cardiale aritmie en bijwerkingen aan het centraal zenuwstelsel (zie rubriek 4.8). Toediening van een oplaaddosis is niet onderzocht bij acute aandoeningen zoals status epilepticus. |
| |||
Kinderen vanaf 2 jaar oud en adolescenten die minder wegen dan 50 kg* | ||
Aanvangsdosis | Titratie (incrementele stappen) | Maximale aanbevolen dosis |
Monotherapie en adjuvante therapie: | 1 mg/kg tweemaal daags (2 mg/kg/dag) met wekelijkse intervallen | Monotherapie: |
Adjuvante therapie: | ||
Adolescenten en kinderen met een gewicht van 50 kg of meer en volwassenen
Monotherapie (voor de behandeling van partieel beginnende aanvallen)
De aanbevolen aanvangsdosis is tweemaal daags 50 mg (100 mg/dag), die na een week verhoogd dient te worden tot een therapeutische aanvangsdosis van tweemaal daags 100 mg (200 mg/dag).
Behandeling met lacosamide kan ook gestart worden met een dosis van tweemaal daags 100 mg (200 mg/dag), ter beoordeling door de arts die de afweging maakt tussen de vereiste vermindering van het aantal aanvallen versus de mogelijke bijwerkingen.
Afhankelijk van de respons en verdraagbaarheid kan de onderhoudsdosis verder worden verhoogd met wekelijkse intervallen van tweemaal daags 50 mg (100 mg/dag) tot een maximale aanbevolen dagelijkse dosis van tweemaal daags 300 mg (600 mg/dag).
Bij patiënten die een dosis bereikt hebben die hoger is dan tweemaal daags 200 mg (400 mg/dag) en die een bijkomend anti-epilepticum nodig hebben, moet de onderstaande aanbevolen dosering voor adjuvante therapie gevolgd worden.
Adjuvante therapie (voor de behandeling van partieel beginnende aanvallen of voor de behandeling van primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen)
De aanbevolen aanvangsdosis is tweemaal daags 50 mg (100 mg/dag), die na een week verhoogd dient te worden tot een therapeutische aanvangsdosis van tweemaal daags 100 mg (200 mg/dag).
Afhankelijk van de respons en verdraagbaarheid kan de onderhoudsdosis verder worden verhoogd met wekelijkse intervallen van tweemaal daags 50 mg (100 mg/dag) tot een maximale aanbevolen dagelijkse dosis van tweemaal daags 200 mg (400 mg/dag)).
Kinderen vanaf 2 jaar en adolescenten die minder wegen dan 50 kg
De dosis wordt vastgesteld aan de hand van lichaamsgewicht. Het wordt daarom aanbevolen om de behandeling te starten met de stroop en over te gaan op tabletten, indien gewenst. Bij het voorschrijven van de stroop dient de dosis uitgedrukt te worden in volume (ml) in plaats van gewicht (mg).
Monotherapie (bij de behandeling van partieel beginnende aanvallen)
De aanbevolen aanvangsdosis is tweemaal daags 1 mg/kg (2 mg/kg/dag) wat opgehoogd moet worden naar een initiële therapeutische dosis van tweemaal daags 2 mg/kg (4 mg/kg/dag) na een week.
Afhankelijk van de respons en verdraagbaarheid kan de onderhoudsdosis elke week verder worden opgehoogd met tweemaal daags 1 mg/kg (2 mg/kg/dag). De dosis dient geleidelijk opgehoogd te worden tot de optimale respons wordt bereikt. De laagste effectieve dosis dient te worden gebruikt. Bij kinderen die 10 kg tot minder dan 40 kg wegen wordt een maximale dosis van tweemaal daags 6 mg/kg (12 mg/kg/dag) aanbevolen. Bij kinderen die 40 kg tot minder dan 50 kg wegen wordt een maximale dosis van tweemaal daags 5 mg/kg (10 mg/kg/dag) aanbevolen.
De tabel hieronder geeft voorbeelden van stroopvolumes per inname, afhankelijk van voorgeschreven dosis en lichaamsgewicht. Het exacte stroopvolume moet berekend worden aan de hand van het exacte lichaamsgewicht van het kind. Het berekende volume moet afgerond worden naar de dichtstbijliggende maatstreep van het meethulpmiddel. Als het berekende volume precies tussen twee maatstrepen ligt, dient de maatstreep van het grotere volume aangehouden te worden (zie “Wijze van toediening”).
Monotherapiedoses bij de behandeling van partieel beginnende aanvallen, tweemaal daags in te nemen, voor kinderen vanaf 2 jaar met een gewicht van 10 kg tot minder dan 40 kg
Week | Week 1 | Week 2 | Week 3 | Week 4 | Week 5 | Week 6 |
Voorgeschreven dosis | 0,1 ml/kg | 0,2 ml/kg | 0,3 ml/kg | 0,4 ml/kg | 0,5 ml/kg | 0,6 ml/kg |
Aanbevolen hulpmiddel: 10ml-doseerspuit voor een volume tussen 1 ml en 20 ml | ||||||
Gewicht: Toegediend volume | ||||||
10 kg | 1 ml | 2 ml | 3 ml | 4 ml | 5 ml | 6 ml |
15 kg | 1,5 ml | 3 ml | 4,5 ml | 6 ml | 7,5 ml | 9 ml |
20 kg | 2 ml | 4 ml | 6 ml | 8 ml | 10 ml | 12 ml |
25 kg | 2,5 ml | 5 ml | 7,5 ml | 10 ml | 12,5 ml | 15 ml |
30 kg | 3 ml | 6 ml | 9 ml | 12 ml | 15 ml | 18 ml |
35 kg | 3,5 ml | 7 ml | 10,5 ml | 14 ml | 17,5 ml | 21 ml* |
Voor een volume tussen 1 ml en maximaal 20 ml moet de patiënt worden geïnstrueerd om de doseerspuit voor orale toediening van 10 ml te gebruiken. | ||||||
Monotherapiedoses bij de behandeling van partieel beginnende aanvallen, tweemaal daags in te nemen, voor kinderen en adolescenten die 40 kg tot minder dan 50 kg wegen(1)
Week | Week 1 | Week 2 | Week 3 | Week 4 | Week 5 |
Voorgeschreven dosis | 0,1 ml/kg | 0,2 ml/kg | 0,3 ml/kg | 0,4 ml/kg | 0,5 ml/kg |
Aanbevolen hulpmiddel: | 10ml-doseerspuit voor een volume tussen 1 ml en 20 ml | ||||
Gewicht | Toegediend volume | ||||
40 kg | 4 ml | 8 ml(80 mg) | 12 ml | 16 ml | 20 ml |
45 kg | 4,5 ml | 9 ml | 13,5 ml | 18 ml | 22,5 ml* |
(1) Dosering voor adolescenten die 50 kg of meer wegen is hetzelfde als voor volwassenen. | |||||
Voor een volume tussen 1 ml en maximaal 20 ml moet de patiënt worden geïnstrueerd om de doseerspuit voor orale toediening van 10 ml te gebruiken. | |||||
Adjuvante therapie (bij de behandeling van kinderen vanaf 4 jaar oud met primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen of bij de behandeling van kinderen vanaf 2 jaar oud met partieel beginnende aanvallen)
De aanbevolen aanvangsdosis is tweemaal daags 1 mg/kg (2 mg/kg/dag) wat dient te worden opgehoogd tot een initiële therapeutische dosis van tweemaal daags 2 mg/kg (4 mg/kg/dag) na een week. Afhankelijk van de respons en verdraagbaarheid kan de onderhoudsdosis elke week verder worden opgehoogd met tweemaal daags 1 mg/kg (2 mg/kg/dag). De dosis dient geleidelijk opgehoogd te worden tot de optimale respons wordt bereikt. De laagste effectieve dosis dient te worden gebruikt. Vanwege een grotere klaring vergeleken met volwassenen, wordt bij kinderen die 10 kg tot minder dan 20 kg wegen een maximale dosis van tweemaal daags 6 mg/kg (12 mg/kg/dag) aanbevolen. Bij kinderen die 20 kg tot minder dan 30 kg wegen, wordt een maximale dosis van tweemaal daags 5 mg/kg (10 mg/kg/dag) aanbevolen en bij kinderen die 30 kg tot minder dan 50 kg wegen, wordt een dosis van tweemaal daags 4 mg/kg (8 mg/kg/dag) aanbevolen, hoewel in open-label onderzoeken (zie rubriek 4.8 en 5.2) een dosis tot tweemaal daags 6 mg/kg (12 mg/kg/dag) is gebruikt door een klein aantal kinderen uit deze laatste groep.
De tabel hieronder geeft voorbeelden van stroopvolumes per inname, afhankelijk van voorgeschreven dosis en lichaamsgewicht. Het exacte stroopvolume moet berekend worden aan de hand van het exacte lichaamsgewicht van het kind. Het berekende volume moet afgerond worden naar de dichtstbijliggende maatstreep van het meethulpmiddel. Als het berekende volume precies tussen twee maatstrepen ligt, dient de maatstreep van het grotere volume aangehouden te worden.
Adjuvante therapiedoses, tweemaal daags in te nemen, voor kinderen vanaf 2 jaar met een gewicht van 10 kg tot minder dan 20 kg
Week | Week 1 | Week 2 | Week 3 | Week 4 | Week 5 | Week 6 |
Voorgeschreven dosis | 0,1 ml/kg | 0,2 ml/kg | 0,3 ml/kg | 0,4 ml/kg | 0,5 ml/kg | 0,6 ml/kg |
Aanbevolen hulpmiddel: 10ml-doseerspuit voor een volume tussen 1 ml en 20 ml | ||||||
Gewicht: Toegediend volume | ||||||
10 kg | 1 ml | 2 ml | 3 ml | 4 ml | 5 ml | 6 ml |
12 kg | 1,2 ml | 2,4 ml | 3,6 ml | 4,8 ml | 6 ml | 7,2 ml |
14 kg | 1,4 ml | 2,8 ml | 4,2 ml | 5,6 ml | 7 ml | 8,4 ml |
15 kg | 1,5 ml | 3 ml | 4,5 ml | 6 ml | 7,5 ml | 9 ml |
16 kg | 1,6 ml | 3,2 ml | 4,8 ml | 6,4 ml | 8 ml | 9,6 ml |
18 kg | 1,8 ml | 3,6 ml | 5,4 ml | 7,2 ml | 9 ml | 10,8 ml |
Adjuvante therapiedoses, tweemaal daags in te nemen, voor kinderen en adolescenten die 20 kg tot minder dan 30 kg wegen
Week | Week 1 | Week 2 | Week 3 | Week 4 | Week 5 |
Voorgeschreven dosis | 0,1 ml/kg | 0,2 ml/kg | 0,3 ml/kg | 0,4 ml/kg | 0,5 ml/kg |
Aanbevolen hulpmiddel: | 10ml-doseerspuit voor een volume tussen 1 ml en 20 ml | ||||
Gewicht | Toegediend volume | ||||
20 kg | 2 ml (20 mg) | 4 ml | 6 ml | 8 ml | 10 ml (100 mg) |
22 kg | 2,2 ml (22 mg) | 4,4 ml | 6,6 ml (66 mg) | 8,8 ml (88 mg) | 11 ml |
24 kg | 2,4 ml (24 mg) | 4,8 ml | 7,2 ml (72 mg) | 9,6 ml (96 mg) | 12 ml (120 mg) |
25 kg | 2,5 ml (25 mg) | 5 ml | 7,5 ml (75 mg) | 10 ml (100 mg) | 12,5 ml (125 mg) |
26 kg | 2,6 ml (26 mg) | 5,2 ml | 7,8 ml (78 mg) | 10,4 ml (104 mg) | 13 ml (130 mg) |
28 kg | 2,8 ml (28 mg) | 5,6 ml | 8,4 ml (84 mg) | 11,2 ml (112 mg) | 14 ml (140 mg) |
Adjuvante therapiedoses, tweemaal daags in te nemen, voor kinderen en adolescenten die 30 kg tot minder dan 50 kg wegen
Week | Week 1 | Week 2 | Week 3 | Week 4 |
Voorgeschreven dosis | 0,1 ml/kg | 0,2 ml/kg | 0,3 ml/kg | 0,4 ml/kg |
Aanbevolen hulpmiddel: | 10ml-doseerspuit voor een volume tussen 1 ml en 20 ml | |||
Gewicht | Toegediend volume | |||
30 kg | 3 ml (30 mg) | 6 ml (60 mg) | 9 ml (90 mg) | 12 ml (120 mg) |
35 kg | 3,5 ml (35 mg) | 7 ml (70 mg) | 10,5 ml (105 mg) | 14 ml (140 mg) |
40 kg | 4 ml (40 mg) | 8 ml (80 mg) | 12 ml (120 mg) | 16 ml (160 mg) |
45 kg | 4,5 ml (45 mg) | 9 ml (90 mg) | 13,5 ml (135 mg) | 18 ml (180 mg) |
Begin van een lacosamide-behandeling met een oplaaddosis (initiële monotherapie of conversie naar monotherapie voor de behandeling van partieel beginnende aanvallen of adjuvante therapie voor de behandeling van partieel beginnende aanvallen of adjuvante therapie voor de behandeling van primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen)
Bij adolescenten en kinderen die 50 kg of meer wegen, en volwassenen kan de lacosamide-behandeling ook gestart worden met een enkele oplaaddosis van 200 mg, waarna ongeveer 12 uur later begonnen wordt met een onderhoudsdosis van 100 mg tweemaal daags (200 mg/dag). Daaropvolgende dosisaanpassingen moeten volgens individuele respons en verdraagbaarheid zoals hierboven beschreven uitgevoerd worden. Een oplaaddosis kan gestart worden bij patiënten in situaties waarvan de arts oordeelt dat het aangewezen is om snel de steady state plasmaconcentratie en het therapeutische effect van lacosamide te bereiken. Deze dosis moet onder medisch toezicht worden toegediend en er moet rekening worden gehouden met de kans op een hogere incidentie van ernstige hartritmestoornissen en bijwerkingen van het centrale zenuwstelsel (zie rubriek 4.8). De toediening van een oplaaddosis werd nog niet onderzocht in acute omstandigheden zoals status epilepticus.
Stopzetting
Wanneer gebruik van lacosamide moet worden gestopt, wordt aanbevolen de dosis geleidelijk te verlagen in wekelijkse verlagingen van 4 mg/kg/dag (voor patiënten met een lichaamsgewicht van minder dan 50 kg) of 200 mg/dag (voor patiënten met een lichaamsgewicht van 50 kg of meer) voor patiënten die een dosis lacosamide hebben bereikt ≥ 6 mg/kg/dag of ≥ 300 mg/dag, respectievelijk. Een langzamere afbouw in wekelijkse verlagingen van 2 mg/kg/dag of 100 mg/dag kan worden overwogen, indien medisch noodzakelijk.
Bij patiënten die ernstige hartritmestoornissen ontwikkelen, moet men het klinisch voordeel afwegen tegen het risico. Indien nodig moet men lacosamide stopzetten.
Speciale patiëntgroepen
Ouderen (ouder dan 65 jaar)
Bij oudere patiënten is geen dosisreductie noodzakelijk. Een leeftijdsgebonden verminderde nierklaring met een stijging van de AUC-spiegels zou moeten worden overwogen bij oudere patiënten (zie de paragraaf ‘Nierfunctiestoornis’ hieronder en rubriek 5.2). De klinische gegevens bij oudere patiënten met epilepsie zijn beperkt, in het bijzonder voor doses hoger dan 400 mg/dag (zie rubrieken 4.4, 4.8, en 5.1).
Nierfunctiestoornis
Bij volwassen en pediatrische patiënten met een lichte tot matig-ernstige nierfunctiestoornis (CLCR >30 ml/min) is geen aanpassing van de dosis nodig. Bij pediatrische patiënten met een gewicht van 50 kg of meer en bij volwassen patiënten met een lichte of matige nierfunctiestoornis kan een oplaaddosis van 200 mg overwogen worden, maar voorzichtigheid is geboden bij verdere dosistitratie (>200 mg/dag). Bij pediatrische patiënten met een gewicht van 50 kg of meer en bij volwassen patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis (CLCR ≤30 ml/min) of met een nierziekte in het eindstadium wordt een maximale dosis van 250 mg/dag aanbevolen en moet het optitreren van de dosis voorzichtig gebeuren. Indien een oplaaddosis geïndiceerd is, moet een aanvangsdosis van 100 mg gebruikt worden, gevolgd door een schema van 50 mg tweemaal daags in de eerste week. Bij pediatrische patiënten met een gewicht van minder dan 50 kg met een ernstige nierfunctiestoornis (CLCR ≤30 ml/min) of met een nierziekte in het eindstadium wordt een verlaging van de maximale dosis met 25% aanbevolen. Voor alle patiënten die hemodialyse nodig hebben wordt een supplement van maximaal 50% van de verdeelde dagelijkse dosis, direct na afloop van de hemodialyse, aanbevolen. Behandeling van patiënten met een nieraandoening in het eindstadium dient met de nodige voorzichtigheid plaats te vinden vanwege de beperkte klinische ervaring en de accumulatie van een metaboliet (met een niet bekende farmacologische activiteit).
Leverfunctiestoornis
Bij pediatrische patiënten met een gewicht van 50 kg of meer en bij volwassen patiënten met een lichte tot matig-ernstige leverfunctiestoornis wordt een maximale dosis van 300 mg/dag aanbevolen.
Bij deze patiënten moet de dosistitratie met de nodige voorzichtigheid plaatsvinden waarbij rekening moet worden gehouden met eventueel gelijktijdig bestaande nierfunctiestoornis. Bij adolescenten en volwassenen met een gewicht van 50 kg of meer kan een oplaaddosis van 200 mg overwogen worden, maar voorzichtigheid is geboden bij verdere dosistitratie (>200 mg/dag). Op basis van gegevens bij volwassenen dient bij pediatrische patiënten met een gewicht van minder dan 50 kg met een lichte tot matig-ernstige leverfunctiestoornis, een verlaging van de maximale dosis met 25% te worden toegepast. De farmacokinetiek van lacosamide is niet geëvalueerd bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis (zie rubriek 5.2). Lacosamide mag enkel aan volwassen en pediatrische patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis toegediend worden als er rekening mee wordt gehouden dat de verwachte therapeutische voordelen tegen de potentiële risico’s opwegen. Door de ziekteactiviteit en de potentiële bijwerkingen bij de patiënt aandachtig te observeren kan dosisaanpassing nodig zijn.
Pediatrische patiënten
Lacosamide wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen jonger dan 4 jaar voor de behandeling van primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen en bij kinderen jonger dan 2 jaar voor de behandeling van partieel beginnende aanvallen, omdat de hoeveelheid gegevens over veiligheid en werkzaamheid bij deze groepen beperkt is.
Oplaaddosis
De toediening van een oplaaddosis is niet onderzocht bij kinderen. Het gebruik van een oplaaddosis wordt niet aanbevolen bij adolescenten en kinderen met een gewicht van minder dan 50 kg.
Wijze van toediening
Lacosamide-stroop moet oraal ingenomen worden.
De fles met Vimpat-stroop moet voor gebruik goed worden geschud. Lacosamide kan met of zonder voedsel ingenomen worden.
Lacosamide-stroop wordt geleverd met:
- een 30ml-maatbekertje. Een vol maatbekertje (30 ml) komt overeen met 300 mg lacosamide. Het minimale volume is 5 ml, wat overeenkomt met 50 mg lacosamide. Vanaf de 5ml-maatstreep komt elke volgende maatstreep overeen met 50 mg lacosamide;
- een orale 10ml-doseerspuit (zwarte maatstreepjes) met een adapter. Een volle orale doseerspuit (10 ml) komt overeen met 100 mg lacosamide. Het minimaal op te zuigen volume is 1 ml, wat 10 mg lacosamide is. Vanaf de 1ml-maatstreep komt elke volgende maatstreep overeen met 0,25 ml, wat 2,5 mg lacosamide is.
De arts moet de patiënt vertellen wat het juiste meethulpmiddel is om te gebruiken.
Als de vereiste dosis tussen de 10 mg (1 ml) en 100 mg (10 ml) ligt, moet de orale 10ml-doseerspuit gebruikt worden.
Als de vereiste dosis tussen de 100 mg (10 ml) en 200 mg (20 ml) ligt, moet de orale 10ml-doseerspuit twee keer gebruikt worden.
Als de vereiste dosis meer dan 200 mg (20 ml) is, moet de 30ml-maatbeter gebruikt worden.
De dosis moet worden afgerond naar de dichtstbijzijnde maatstreep.
Er zijn gebruiksinstructies opgenomen in de bijsluiter.
4.3 Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Bekend tweede- of derdegraads atrioventriculair (AV) blok.
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Op basis van de analyse van gecombineerde placebogecontroleerde klinische onderzoeken met adjuvante therapie bij 1308 patiënten met partieel beginnende aanvallen, werd door in totaal 61,9% van de naar lacosamide gerandomiseerde patiënten en 35,2% van de naar placebo gerandomiseerde patiënten melding gemaakt van ten minste 1 bijwerking. De meest frequent gemelde bijwerkingen (≥10%) bij behandeling met lacosamide waren duizeligheid, hoofdpijn, misselijkheid en diplopie. Deze waren doorgaans licht tot matig in intensiteit. Sommige waren dosisgerelateerd en konden worden verlicht door de dosis te reduceren. De incidentie en ernst van de bijwerkingen ter plaatse van het centrale zenuwstelsel (CZS‑) en de gastro‑intestinale (GI‑) bijwerkingen namen doorgaans na verloop van tijd af.
In al deze gecontroleerde klinische onderzoeken bedroeg het percentage patiënten dat de behandeling staakte als gevolg van bijwerkingen 12,2% van de naar lacosamide gerandomiseerde patiënten en 1,6% van de naar placebo gerandomiseerde patiënten. De meest voorkomende bijwerking die resulteerde in een stopzetting van de behandeling met lacosamide was duizeligheid.
Bijwerkingen van het centrale zenuwstelsel zoals duizeligheid kunnen vaker voorkomen na een oplaaddosis.
Op basis van de analyse van gegevens van een “non inferior” klinisch onderzoek over monotherapie die lacosamide met een Controlled Release (CR) van carbamazepine vergelijkt, waren de meest gerapporteerde bijwerkingen (≥10%) van lacosamide hoofdpijn en duizeligheid. Het percentage patiënten dat de behandeling staakte vanwege bijwerkingen was 10,6% van de patiënten die met lacosamide behandeld werden en 15,6% van de patiënten die met carbamazepine CR behandeld werden.
Het veiligheidsprofiel van lacosamide dat werd gemeld in een onderzoek uitgevoerd bij patiënten van 4 jaar oud en ouder met idiopathisch gegeneraliseerde epilepsie met primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen stemde overeen met het veiligheidsprofiel gemeld op basis van de gecombineerde placebogecontroleerde klinische onderzoeken met partieel beginnende aanvallen. Bijkomende bijwerkingen die zijn gemeld bij patiënten met primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen waren myoklonische epilepsie (2,5% in de lacosamidegroep en 0% in de placebogroep) en ataxie (3,3% in de lacosamidegroep en 0% in de placebogroep). De meest frequent gemelde bijwerkingen waren duizeligheid en somnolentie. De meest voorkomende bijwerkingen die resulteerden in een stopzetting van de behandeling met lacosamide waren duizeligheid en zelfmoordgedachten. Het percentage patiënten dat de behandeling staakte vanwege bijwerkingen was 9,1% in de lacosamidegroep en 4,1% in de placebogroep.
Tabellarisch gerangschikte bijwerkingen
De tabel hieronder toont de frequenties van bijwerkingen die in klinische onderzoeken en tijdens de post‑marketingervaring werden gemeld. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: zeer vaak (≥1/10), vaak (≥1/100 tot <1/10), soms (≥1/1000 tot <1/100), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst.
Systeem/orgaanklasse | Zeer vaak | Vaak | Soms | Niet bekend |
Bloed- en lymfestelselaandoeningen |
|
|
| Agranulocytose(1) |
Immuunsysteem- |
|
| Geneesmiddelen- | Geneesmiddel-gerelateerde huiduitslag met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS) (1,2) |
Psychische stoornissen |
| Depressie | Agressie |
|
Zenuwstelselaandoeningen | Duizeligheid | Myoklonische aanvallen(3) | Syncope (2) | Convulsie |
Oogaandoeningen | Diplopie | Wazig zien |
|
|
Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen |
| Vertigo |
|
|
Hartaandoeningen |
|
| Atrioventriculair blok (1,2) | Ventriculaire tachyaritmie (1) |
Maagdarmstelselaandoeningen | Misselijkheid | Braken |
|
|
Lever- en |
|
| Afwijkende |
|
Huid- en onderhuidaandoeningen |
| Pruritus | Angio-oedeem (1) | Stevens-Johnson-syndroom (1) |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen |
| Spierspasmen |
|
|
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen |
| Loopstoornis |
|
|
Letsels, intoxicaties en verrichtingscomplicaties |
| Vallen |
|
|
(1) Bijwerkingen gerapporteerd tijdens de post‑marketingervaring.
(2) Zie “Omschrijving van bijzondere bijwerkingen”.
(3) Gerapporteerd in onderzoeken met primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen.
Omschrijving van bijzondere bijwerkingen
Het gebruik van lacosamide is in verband gebracht met een dosisafhankelijke verlenging van het PR‑interval. Er kunnen bijwerkingen optreden die verband houden met een verlenging van het PR‑interval (bijv. atrioventriculair blok, syncope, bradycardie). Eerstegraads AV‑blok werd in adjuvante klinische onderzoeken bij epilepsiepatiënten soms gerapporteerd, met incidentiepercentages van 0,7%, 0%, 0,5% en 0% voor respectievelijk 200 mg, 400 mg, 600 mg lacosamide of placebo. In deze studies werd geen tweedegraads of hogere graad AV‑blok waargenomen. In de post‑marketingervaring werden wel gevallen gemeld van tweede- en derdegraads AV‑blok, die geassocieerd werden met een behandeling met lacosamide. In het klinisch onderzoek over monotherapie waarin lacosamide met carbamazepine CR vergeleken wordt, was de toename van het PR-interval tussen lacosamide en carbamazepine vergelijkbaar.
Syncope werd in gecombineerde klinische onderzoeken over adjuvante therapie soms gerapporteerd, waarbij het incidentiepercentage voor met lacosamide (n=944) behandelde epilepsiepatiënten (0,1%) niet verschilde van dat met placebo (n=364) behandelde epilepsiepatiënten (0,3%). In het klinisch onderzoek over monotherapie waarin lacosamide met carbamazepine CR vergeleken wordt, werd syncope gerapporteerd bij 7/444 (1,6%) met lacosamide behandelde patiënten en bij 1/442 (0,2%) met carbamazepine CR behandelde patiënten.
Boezemfibrilleren of boezemfladderen werden niet gerapporteerd in kortetermijn klinische onderzoeken; maar van beiden werd wel melding gemaakt in open‑label epilepsie-onderzoeken en tijdens de post‑marketingervaring.
Laboratoriumafwijkingen
In placebogecontroleerde klinische onderzoeken bij volwassen patiënten met partieel beginnende aanvallen die, gelijktijdig met lacosamide, 1 tot 3 anti‑epileptica gebruikten, zijn afwijkende leverfunctietesten waargenomen. Bij 0,7% (7/935) van de met Vimpat behandelde patiënten en 0% (0/356) van de met placebo behandelde patiënten was sprake van verhogingen van ALT tot ≥3x ULN.
Multi‑orgaan overgevoeligheidsreacties
Bij patiënten die met sommige anti‑epileptica werden behandeld is melding gemaakt van multi‑orgaan overgevoeligheidsreacties (ook bekend als geneesmiddelgerelateerde huiduitslag met eosinofilie en systemische symptomen, DRESS). Deze reacties komen op verschillende manieren tot uiting, maar worden gekenmerkt door koorts en huiduitslag en kunnen in verband worden gebracht met de betrokkenheid van verschillende orgaansystemen. Als een multi‑orgaan overgevoeligheidsreactie wordt vermoed, dient de behandeling met lacosamide te worden gestaakt.
Pediatrische patiënten
Het veiligheidsprofiel van lacosamide in placebogecontroleerde (255 patiënten van 1 maand tot jonger dan 4 jaar en 343 patiënten van 4 jaar tot jonger dan 17 jaar) en open-label klinische onderzoeken (847 patiënten van 1 maand tot jonger dan of gelijk aan 18 jaar) bij gebruik als adjuvante therapie bij pediatrische patiënten met partieel beginnende aanvallen, kwam overeen met het veiligheidsprofiel dat werd waargenomen bij volwassenen. Omdat er een beperkte hoeveelheid gegevens beschikbaar is over pediatrische patiënten jonger dan 2 jaar, is lacosamide niet geïndiceerd voor deze leeftijdscategorie.
De bijkomende bijwerkingen waargenomen bij pediatrische patiënten waren pyrexie, nasofaryngitis, faryngitis, verminderde eetlust, abnormaal gedrag en lethargie. Slaperigheid werd vaker gemeld bij pediatrische patiënten (≥ 1/10) vergeleken met volwassen patiënten (≥ 1/100 tot < 1/10).
Ouderen
In de studie over monotherapie waarin lacosamide met carbamazepine CR vergeleken wordt, lijken de soorten bijwerkingen gerelateerd aan lacosamide bij oudere patiënten (≥65 jaar) vergelijkbaar met die bij patiënten jonger dan 65 jaar. Er werd echter een hogere incidentie (verschil van ≥5%) van valpartijen, diarree en tremor gerapporteerd bij oudere patiënten in vergelijking met jongere volwassen patiënten. De meest voorkomende, hartgerelateerde bijwerking die bij ouderen werd gerapporteerd, vergeleken met de jongere volwassen populatie, was eerstegraads AV-blok. Bij lacosamide werd dit bij 4,8% (3/62) van de oudere patiënten versus 1,6% (6/382) van de jongere volwassen patiënten gerapporteerd. Het percentage stopzetting door bijwerkingen dat bij lacosamide werd vastgesteld was 21,0% (13/62) bij oudere patiënten versus 9,2% (35/382) bij jongere volwassen patiënten. Deze verschillen tussen ouderen en jongere volwassen patiënten waren vergelijkbaar met de bijwerkingen die bij de actieve vergelijkingsgroep vastgesteld werden.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via:
België
Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten
www.fagg.be
Afdeling Vigilantie:
Website: www.eenbijwerkingmelden.be
e-mail: adr@fagg-afmps.be
7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
UCB Pharma S.A.
Allée de la Recherche 60
B-1070 Bruxelles
België
8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/470/018
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
03/2025
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau: https://www.ema.europa.eu.
PRIJZEN
| CNK code | Verpakking | ATC5 code | Prijs | Af-fabriek prijs | Voorschriftplichtig | Remgeld reguliere tegemoetkoming | Remgeld verhoogde tegemoetkoming |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 3012242 | VIMPAT 10 MG/ML SIROOP 200 ML | N03AX18 | € 23,39 | - | Ja | - | - |