SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Zie rubriek 4.8 voor het rapporteren van bijwerkingen.
1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
400 mg
Vocabria 400 mg suspensie voor injectie met verlengde afgifte
600 mg
Vocabria 600 mg suspensie voor injectie met verlengde afgifte
2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
400 mg
Elke injectieflacon bevat 400 mg cabotegravir in 2 ml.
600 mg
Elke injectieflacon bevat 600 mg cabotegravir in 3 ml.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3. FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie met verlengde afgifte.
Witte tot lichtroze suspensie.
4. KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Vocabria-injectie, in combinatie met een rilpivirine-injectie, is geïndiceerd voor de behandeling van een infectie met het humaan immunodeficiëntievirus type 1 (hiv‑1‑infectie) bij volwassenen en jongeren (die ten minste 12 jaar oud zijn en ten minste 35 kg wegen) die virologische suppressie (hiv‑1‑RNA < 50 kopieën/ml) vertonen op een stabiel antiretroviraal behandelschema, zonder bewijs van virale resistentie in heden of verleden voor, en zonder eerder virologisch falen met middelen uit de non‑nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NNRTI)‑ en integraseremmer (INI)‑klasse (zie rubriek 4.2, 4.4 en 5.1).
4.2 Dosering en wijze van toediening
Vocabria moet voorgeschreven worden door artsen die ervaring hebben in de behandeling van hiv‑infecties.
Elke injectie moet door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg worden toegediend.
Een injectie met Vocabria is geïndiceerd voor de behandeling van hiv‑1-infectie in combinatie met een injectie met rilpivirine. Daarom moet de voorschrijfinformatie voor rilpivirine‑injectie geraadpleegd worden voor de aanbevolen dosis.
Vóór het starten van de injectie met Vocabria moeten beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg zorgvuldig de patiënten hebben geselecteerd die instemmen met het vereiste injectieschema en moeten zij patiënten hebben geïnformeerd over het belang van het zich houden aan de geplande toedieningsbezoeken om de virale suppressie in stand te helpen houden en om het risico op ‘virale rebound’ en mogelijke ontwikkeling van resistentie te verlagen vanwege gemiste doses.
Na stopzetting van de injecties met Vocabria en rilpivirine is het van essentieel belang om een alternatief, volledig suppressief antiretroviraal schema in te stellen binnen één maand na de laatste injectie met Vocabria wanneer dit maandelijks wordt toegediend en binnen twee maanden na de laatste injectie met Vocabria wanneer dit om de 2 maanden wordt toegediend (zie rubriek 4.4).
De beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg en patiënt kunnen besluiten om tabletten cabotegravir te gebruiken als orale ‘lead-in’ vóór de start van de injectie met Vocabria om de verdraagbaarheid voor cabotegravir te beoordelen (zie tabel 1) of kunnen direct beginnen met de injecties met Vocabria (zie de aanbevelingen in tabel 2 voor de maandelijkse toediening en tabel 3 voor de toediening om de 2 maanden).
Dosering
Volwassenen en jongeren (die ten minste 12 jaar oud zijn en ten minste 35 kg wegen)
Orale ‘lead‑in’
Wanneer het wordt gebruikt als orale ‘lead-in’, moet oraal cabotegravir samen met oraal rilpivirine ingenomen worden gedurende ongeveer één maand (ten minste 28 dagen) om de verdraagbaarheid voor cabotegravir en rilpivirine te beoordelen (zie rubriek 4.4). Eenmaal daags moet één tablet cabotegravir 30 mg samen met één tablet rilpivirine 25 mg worden ingenomen. Wanneer ze worden toegediend met rilpivirine, moeten de tabletten cabotegravir ingenomen worden met een maaltijd (zie de voorschrijfinformatie voor tabletten cabotegravir).
Tabel 1 Toedieningsschema voor orale ‘lead-in’
| ORALE ‘LEAD-IN’ |
Geneesmiddel | Gedurende één maand (ten minste 28 dagen), gevolgd door de startinjectiea |
Cabotegravir | 30 mg eenmaal daags |
Rilpivirine | 25 mg eenmaal daags |
a zie tabel 2 voor het maandelijkse toedieningsschema en tabel 3 voor het toedieningsschema om de 2 maanden.
Maandelijkse toediening
Startinjectie (600 mg overeenkomend met dosis van 3 ml)
Op de laatste dag van de huidige antiretrovirale behandeling of orale ‘lead‑in’‑behandeling is de aanbevolen initiële dosis Vocabria als injectie een enkelvoudige intramusculaire injectie van 600 mg. De injecties met Vocabria en rilpivirine moeten tijdens hetzelfde bezoek worden toegediend op afzonderlijke gluteale injectieplaatsen.
Vervolginjectie (400 mg overeenkomend met dosis van 2 ml)
Na de startinjectie is de vervolgdosis Vocabria als injectie een enkelvoudige maandelijkse intramusculaire injectie van 400 mg. De injecties met Vocabria en rilpivirine moeten tijdens hetzelfde bezoek worden toegediend op afzonderlijke gluteale injectieplaatsen. Patiënten kunnen de injecties maximaal 7 dagen voor of na de datum volgens het maandelijkse injectieschema met 400 mg krijgen.
Tabel 2 Aanbevolen schema voor maandelijkse intramusculaire toediening
| STARTINJECTIE | VERVOLGINJECTIE |
Geneesmiddel | Start injecties op de laatste dag van de huidige ART-behandeling of orale ‘lead-in’ (indien gebruikt) | Eén maand na de startinjectie en maandelijks daarna |
Vocabria | 600 mg | 400 mg |
Rilpivirine | 900 mg | 600 mg |
Toediening om de 2 maanden
Startinjecties – met een tussenpoos van één maand (600 mg)
Op de laatste dag van de huidige antiretrovirale behandeling of orale ‘lead‑in’‑behandeling is de aanbevolen initiële dosis Vocabria als injectie een enkelvoudige intramusculaire injectie van 600 mg.
Eén maand later moet een tweede intramusculaire injectie met Vocabria 600 mg worden toegediend. Patiënten kunnen de tweede startinjectie van 600 mg maximaal 7 dagen voor of na de geplande toedieningsdatum krijgen.
De injecties met Vocabria en rilpivirine moeten tijdens hetzelfde bezoek worden toegediend op afzonderlijke gluteale injectieplaatsen.
Vervolginjecties – met een tussenpoos van 2 maanden (600 mg)
Na de startinjecties is de aanbevolen vervolgdosis Vocabria als injectie een enkelvoudige intramusculaire injectie van 600 mg, toegediend om de 2 maanden. De injecties met Vocabria en rilpivirine moeten tijdens hetzelfde bezoek worden toegediend op afzonderlijke gluteale injectieplaatsen. Patiënten kunnen de injecties maximaal 7 dagen voor of na de datum van het tweemaandelijkse injectieschema met 600 mg krijgen.
Tabel 3 Aanbevolen schema voor intramusculaire toediening om de 2 maanden
| STARTINJECTIES | VERVOLGINJECTIES |
Geneesmiddel | Start injecties op de laatste dag van de huidige ART-behandeling of orale ‘lead-in’ (indien gebruikt). Eén maand later moet een tweede startinjectie worden toegediend. | Twee maanden na de laatste startinjectie en om de 2 maanden daarna |
Vocabria | 600 mg | 600 mg |
Rilpivirine | 900 mg | 900 mg |
Doseringsaanbevelingen bij de overstap van maandelijkse injecties naar injecties om de 2 maanden
Patiënten die overstappen van een schema met maandelijkse vervolginjecties naar een schema met vervolginjecties om de 2 maanden moeten een enkelvoudige intramusculaire injectie cabotegravir van 600 mg krijgen één maand na de laatste vervolginjectie met de dosis van 400 mg en vervolgens 600 mg om de 2 maanden daarna.
Doseringsaanbevelingen bij de overstap van injecties om de 2 maanden naar maandelijkse injecties
Patiënten die overstappen van een schema met vervolginjecties om de 2 maanden naar een schema met maandelijkse vervolginjecties moeten een enkelvoudige intramusculaire injectie cabotegravir van 400 mg krijgen 2 maanden na de laatste vervolginjectie met een dosis van 600 mg en vervolgens 400 mg elke maand daarna.
Gemiste doses
Patiënten die een gepland injectiebezoek missen, moeten klinisch opnieuw beoordeeld worden om er zeker van te zijn dat hervatting van de behandeling nog passend is. Zie tabel 4 en 5 voor doseringsaanbevelingen na een gemiste injectie.
Gemiste maandelijkse injectie
Als een patiënt van plan is een gepland injectiebezoek te missen met meer dan 7 dagen kan orale behandeling (eenmaal daags één tablet cabotegravir 30 mg en één tablet rilpivirine 25 mg) worden gebruikt om maximaal 2 achtereenvolgende maandelijkse injectiebezoeken te vervangen. Er zijn beperkte gegevens beschikbaar over orale overbrugging met een andere volledig onderdrukkende antiretrovirale behandeling (ART) (voornamelijk op basis van INI), zie rubriek 5.1. Bij een duur van de orale behandeling van langer dan twee maanden wordt een andere orale behandeling aanbevolen.
De eerste dosis orale behandeling moet één maand (+/- 7 dagen) na de laatste injectiedoses Vocabria en rilpivirine worden ingenomen. Toediening via injecties moet hervat worden op de dag waarop de orale toediening wordt afgerond, zoals aanbevolen in tabel 4.
Tabel 4 Doseringsaanbevelingen voor de injectie met Vocabria na gemiste injecties of orale behandeling voor patiënten die maandelijks injecties krijgen toegediend
Tijd sinds laatste injectie | Aanbeveling |
≤ 2 maanden: | Ga zo snel mogelijk verder met het maandelijkse injectieschema met 400 mg |
> 2 maanden: | Start de patiënt opnieuw op de dosis van 600 mg en ga daarna het maandelijkse injectieschema volgen met 400 mg. |
Gemiste injectie om de 2 maanden
Als een patiënt van plan is een gepland bezoek voor een injectie Vocabria te missen met meer dan 7 dagen kan orale behandeling (eenmaal daags één tablet cabotegravir 30 mg en één tablet rilpivirine 25 mg) worden gebruikt om één bezoek voor een injectie om de 2 maanden te vervangen. Er zijn beperkte gegevens beschikbaar over orale overbrugging met een andere volledig onderdrukkende ART (voornamelijk op basis van INI), zie rubriek 5.1. Bij een duur van de orale behandeling van langer dan twee maanden wordt een andere orale behandeling aanbevolen.
De eerste dosis orale behandeling moet twee maanden (+/- 7 dagen) na de laatste injectiedoses cabotegravir en rilpivirine worden ingenomen. Toediening via injecties moet hervat worden op de dag waarop de orale toediening wordt afgerond, zoals aanbevolen in tabel 5.
Tabel 5 Doseringsaanbevelingen voor de injectie met Vocabria na gemiste injecties of orale behandeling voor patiënten die om de 2 maanden injecties krijgen toegediend
Gemiste injectiebezoek | Tijd sinds laatste injectie | Aanbeveling (alle injecties zijn 3 ml) |
Injectie 2 | ≤ 2 maanden | Hervat zo snel mogelijk met een injectie van 600 mg en ga daarna verder met het schema met injecties om de 2 maanden. |
> 2 maanden | Start de patiënt opnieuw op de dosis van 600 mg, gevolgd door een tweede startinjectie van 600 mg één maand later. Volg daarna het schema met injecties om de 2 maanden. | |
Injectie 3 of later | ≤ 3 maanden | Hervat zo snel mogelijk met een injectie van 600 mg en ga daarna verder met het schema met injecties om de 2 maanden. |
> 3 maanden | Start de patiënt opnieuw op de dosis van 600 mg, gevolgd door een tweede startinjectie van 600 mg één maand later. Volg daarna het schema met injecties om de 2 maanden. |
Ouderen
Voor oudere patiënten is geen dosisaanpassing nodig. Er zijn beperkte gegevens beschikbaar over het gebruik van cabotegravir bij patiënten van 65 jaar en ouder (zie rubriek 5.2).
Verminderde nierfunctie
Er is geen dosisaanpassing nodig voor patiënten met een licht (creatinineklaring ≥ 60 tot < 90 ml/min), matig (creatinineklaring ≥ 30 tot < 60 ml/min) of ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 15 tot < 30 ml/min die niet gedialyseerd worden [zie rubriek 5.2]). Cabotegravir is niet onderzocht bij patiënten met terminaal nierfalen die nierfunctievervangende therapie krijgen. Omdat cabotegravir meer dan 99% gebonden is aan eiwit wordt niet verwacht dat dialyse de blootstelling aan cabotegravir verandert. Als het wordt toegediend aan een patiënt die niervervangingstherapie krijgt, is voorzichtigheid geboden bij het gebruik van cabotegravir.
Verminderde leverfunctie
Er is geen dosisaanpassing nodig bij patiënten met een licht of matig verminderde leverfunctie (Child‑Pugh‑score A of B). Cabotegravir is niet onderzocht bij patiënten met een ernstig verminderde leverfunctie (Child‑Pugh‑score C [zie rubriek 5.2]). Als het wordt toegediend aan een patiënt met een ernstig verminderde leverfunctie, is voorzichtigheid geboden bij het gebruik van cabotegravir.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van Vocabria bij kinderen jonger dan 12 jaar en jongeren die minder dan 35 kg wegen, zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Wijze van toediening
Voor intramusculair gebruik. Voorzichtigheid is geboden om onbedoelde injectie in een bloedvat te voorkomen.
De injectie met Vocabria moet door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg worden toegediend. Zie de ‘Instructies voor gebruik’ in de bijsluiter voor de instructies met betrekking tot de toediening. Deze instructies moeten zorgvuldig opgevolgd worden wanneer u de suspensie voor injectie klaarmaakt om lekkage te voorkomen.
De injectie met Vocabria moet altijd gelijktijdig worden toegediend met de injectie met rilpivirine. De volgorde van de injecties is niet belangrijk. De voorschrijfinformatie voor rilpivirine‑injectie moet geraadpleegd worden voor de aanbevolen dosis.
Wanneer beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg de injectie met Vocabria toedienen moeten ze rekening houden met de ‘body mass index’ (BMI) van de patiënt om er zeker van te zijn dat de naald lang genoeg is om de bilspier te bereiken.
Houd de injectieflacon stevig vast en schud hem krachtig gedurende zeker 10 seconden. Draai de injectieflacon om en controleer de suspensie. Die moet er uniform uitzien. Schud de injectieflacon opnieuw als de suspensie niet uniform is. Het is normaal om kleine luchtbellen te zien.
Injecties moeten ventrogluteaal (aanbevolen) of dorsogluteaal worden toegediend.
4.3 Contra‑indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Gelijktijdig gebruik met rifampicine, rifapentine, carbamazepine, oxcarbazepine, fenytoïne of fenobarbital (zie rubriek 4.5).
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De vaakst gemelde bijwerkingen uit onderzoeken naar de maandelijkse toediening waren injectieplaatsreacties (maximaal 84%), hoofdpijn (maximaal 12%) en pyrexie5 (10%).
De vaakst gemelde bijwerkingen uit ATLAS‑2M met toediening om de 2 maanden waren injectieplaatsreacties (76%), hoofdpijn (7%) en pyrexie5 (7%).
De ernstige bijwerkingen van de huid SJS en TEN zijn gemeld in verband met toediening van cabotegravir (zie rubriek 4.4).
Samenvattende tabel van bijwerkingen
De bijwerkingen die zijn vastgesteld voor cabotegravir of rilpivirine staan vermeld in tabel 7 per lichaamssysteem, orgaanklasse en frequentie. Frequenties worden gedefinieerd als zeer vaak ( 1/10); vaak ( 1/100, < 1/10); soms ( 1/1.000, < 1/100); zelden ( 1/10.000, < 1/1.000); zeer zelden (< 1/10.000).
Tabel 7 Samenvattende tabel van bijwerkingen1
Systeem/orgaanklasse (SOC) volgens MedDRA | Frequentiecategorie | Bijwerkingen voor behandelschema met Vocabria + rilpivirine |
Immuunsysteemaandoeningen | Soms | Hypersensitiviteit* |
Psychische stoornissen | Vaak | Depressie |
Soms | Suïcidepoging; Suïcidale gedachten (vooral bij patiënten met een reeds bestaande voorgeschiedenis van psychiatrische aandoeningen) | |
Zenuwstelselaandoeningen | Zeer vaak | Hoofdpijn |
Vaak | Duizeligheid | |
Soms | Somnolentie | |
Maag-darmstelselaandoeningen | Vaak | Nausea |
Lever‑ en galaandoeningen | Soms | Hepatotoxiciteit |
Huid‑ en onderhuidaandoeningen | Vaak | Rash3 |
Soms | Urticaria* | |
Zeer zelden | Stevens-Johnson-syndroom*, toxische epidermale necrolyse* | |
Skeletspierstelsel‑ en bindweefselaandoeningen | Vaak | Myalgie |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Zeer vaak | Injectieplaatsreacties (pijn4 en onwelbehagen, nodule, induratie) |
Vaak | Injectieplaatsreacties (zwelling, erytheem, pruritus, blauwe plek, warmte, hematoom) | |
Soms | Injectieplaatsreacties (cellulitis, abces, anesthesie, hemorragie, verkleuring) | |
Onderzoeken | Vaak | Gewicht verhoogd |
Soms | Transaminase verhoogd |
1 De frequentie van vastgestelde bijwerkingen is gebaseerd op alle keren dat de bijwerkingen gemeld zijn en is niet beperkt tot de bijwerkingen waarvan de onderzoeker het ten minste mogelijk acht dat ze verband houden met de behandeling.
2 Abdominale pijn omvat de volgende gegroepeerde MedDRA‑voorkeurstermen: abdominale pijn, bovenbuikpijn.
3 Rash omvat de volgende gegroepeerde MedDRA‑voorkeurstermen: rash, rash erythemateus, rash gegeneraliseerd, rash vlekkerig, rash maculo-papulair, rash morbilliform, rash papulair, rash pruritus.
4 Kan in zeldzame gevallen resulteren in een tijdelijke loopstoornis.
5 Pyrexie omvat de volgende gegroepeerde MedDRA‑voorkeurstermen: het heet hebben, lichaamstemperatuur verhoogd. De meerderheid van de pyrexiebijwerkingen werd binnen een week na de injecties gemeld.
* Zie rubriek 4.4.
Het totale veiligheidsprofiel na 96 weken en 124 weken in het FLAIR‑onderzoek kwam overeen met het veiligheidsprofiel dat is waargenomen na 48 weken, waarbij geen nieuwe veiligheidsbevindingen zijn geïdentificeerd. In de extensiefase van het FLAIR‑onderzoek waarbij het ‘Direct to Injection’‑injectieschema van Vocabria en rilpivirine werd gestart, werden geen nieuwe veiligheidsproblemen vastgesteld in verband met het overslaan van de orale ‘lead-in’-fase (zie rubriek 5.1).
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Lokale injectieplaatsreacties (ISR’s)
Maximaal 1% van de proefpersonen stopte de behandeling met Vocabria plus rilpivirine vanwege ISR’s. Bij maandelijkse toediening meldde maximaal 84% van de proefpersonen injectieplaatsreacties; voor de 30393 injecties werden 6815 ISR’s gemeld. Bij toediening om de 2 maanden meldde 76% van de patiënten injectieplaatsreacties; voor de 8470 injecties werden 2507 ISR’s gemeld.
De ernst van de reacties was over het algemeen licht (graad 1, 70%‑75% van de proefpersonen) of matig (graad 2, 27%‑36% van de proefpersonen). 3‑4% van de proefpersonen had ernstige ISR’s (van graad 3). De mediane duur van ISR‑voorvallen was over het algemeen 3 dagen. Het percentage proefpersonen dat ISR’s meldde nam in de loop van de tijd af.
Gewichtstoename
Na 48 weken nam het gewicht van proefpersonen in de onderzoeken FLAIR en ATLAS die Vocabria plus rilpivirine kregen, mediaan toe met 1,5 kg. Het gewicht van proefpersonen die hun huidige antiretrovirale therapie (CAR) bleven gebruiken, nam mediaan toe met 1,0 kg (gepoolde analyse). In de afzonderlijke onderzoeken FLAIR en ATLAS waren de mediane gewichtstoenames in de groepen met Vocabria plus rilpivirine respectievelijk 1,3 kg en 1,8 kg in vergelijking met 1,5 kg en 0,3 kg in de groepen met CAR.
Na 48 weken was de mediane gewichtstoename in ATLAS‑2M in de groepen die Vocabria plus rilpivirine maandelijks en om de 2 maanden kregen 1,0 kg.
Veranderingen in chemische laboratoriumwaarden
Kleine, niet‑progressieve toenames van totaal bilirubine (zonder klinische geelzucht) werden gezien bij de behandeling met Vocabria plus rilpivirine. Deze veranderingen werden niet als klinisch relevant gezien, omdat deze waarschijnlijk betrekking hebben op de competitie tussen cabotegravir en ongeconjugeerd bilirubine voor een gezamenlijke klaringsroute (UGT1A1).
Verhoogde transaminasen (ALAT/ASAT) werden tijdens klinische onderzoeken gezien bij proefpersonen die Vocabria plus rilpivirine kregen. Deze verhogingen werden voornamelijk toegeschreven aan acute virale hepatitis. Enkele proefpersonen die de orale behandeling kregen, hadden transaminaseverhogingen die werden toegeschreven aan vermoede geneesmiddelgerelateerde hepatotoxiciteit; deze veranderingen waren omkeerbaar bij stopzetting van de behandeling (zie rubriek 4.4).
Verhoogde lipasen werden tijdens klinische onderzoeken gezien voor Vocabria plus rilpivirine; lipasetoenamen van graad 3 en 4 traden vaker op bij Vocabria plus rilpivirine in vergelijking met CAR. Deze verhogingen waren doorgaans asymptomatisch en leidden niet tot stopzetting van de behandeling met Vocabria plus rilpivirine. Eén geval van fatale pancreatitis met lipase van graad 4 en verstorende factoren (waaronder voorgeschiedenis van pancreatitis) is gemeld in het ATLAS‑2M‑onderzoek, waarvoor een oorzakelijk verband met het injectieschema niet uitgesloten kon worden.
Pediatrische patiënten
Op basis van gegevens uit de analyse na week 16 (cohort 1C, n=30) en week 24 (cohort 2, n=144) van het MOCHA-onderzoek (IMPAACT 2017) werden er bij jongeren (die ten minste 12 jaar oud waren en 35 kg of meer wogen) geen nieuwe veiligheidsproblemen vastgesteld ten opzichte van het bij volwassenen vastgestelde veiligheidsprofiel.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via het nationale meldsysteem:
België
Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten
www.fagg.be
Afdeling Vigilantie
Website: www.eenbijwerkingmelden.be
e-mail: adr@fagg-afmps.be
7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
ViiV Healthcare BV
Van Asch van Wijckstraat 55H
3811 LP Amersfoort
Nederland
8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/20/1481/002
EU/1/20/1481/003
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
13 januari 2025 (V11)
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau: https://www.ema.europa.eu.
PRIJZEN
CNK code | Verpakking | ATC5 code | Prijs | Af-fabriek prijs | Voorschriftplichtig | Remgeld reguliere tegemoetkoming | Remgeld verhoogde tegemoetkoming |
---|---|---|---|---|---|---|---|
4299723 | VOCABRIA 600MG SUSP INJ VERL.AFGIFTE FL 1 X 3ML | J05AJ04 | € 1293,28 | - | Ja | - | - |