BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Oncaspar 750 E/ml poeder voor oplossing voor injectie/infusie.
2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke injectieflacon bevat 3.750 eenheden (E)** pegaspargase*.
Na reconstitutie bevat 1 ml oplossing 750 E pegaspargase (750 E/ml).
* De werkzame stof is een covalent conjugaat van L‑asparaginase, afkomstig van Escherichia coli, met mono-methoxypolyethyleenglycol.
** Eén eenheid is gedefinieerd als de hoeveelheid enzym die nodig is om 1 µmol ammoniak per minuut vrij te maken bij een pH-waarde van 7,3 en 37°C.
De werkzaamheid van dit geneesmiddel dient niet te worden vergeleken met de werkzaamheid van een ander gepegyleerd of niet-gepegyleerd eiwit in dezelfde therapeutische klasse. Voor meer informatie, zie rubriek 5.1.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3. FARMACEUTISCHE VORM
Poeder voor oplossing voor injectie/infusie.
Wit tot gebroken wit poeder.
4. KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Oncaspar is geïndiceerd als onderdeel van antineoplastische combinatietherapie voor acute lymfatische leukemie (ALL) bij pediatrische patiënten vanaf de geboorte tot de leeftijd van 18 jaar en volwassen patiënten.
4.2 Dosering en wijze van toediening
Oncaspar dient te worden voorgeschreven en toegediend door artsen en/of zorgpersoneel dat ervaring heeft met het gebruik van antineoplastische producten. Het dient uitsluitend te worden gegeven in een ziekenhuisomgeving waar de nodige reanimatieapparatuur aanwezig is. Patiënten moeten nauwgezet worden gecontroleerd op eventuele bijwerkingen tijdens de hele toediening (zie rubriek 4.4).
Dosering
Oncaspar wordt gewoonlijk toegediend als onderdeel van combinatiechemotherapie-protocollen tezamen met andere antineoplastische middelen (zie ook rubriek 4.5).
Aanbevolen premedicatie
Geef patiënten bij wijze van premedicatie 30-60 minuten vóór toediening van Oncaspar paracetamol, een H-1-receptorblokker (bijv. difenhydramine) en een H-2-receptorblokker (bijv. famotidine) om het risico en de ernst van zowel infusie- als overgevoeligheidsreacties te verminderen (zie rubriek 4.4).
Pediatrische patiënten en volwassenen ≤ 21 jaar
De aanbevolen dosering bij patiënten die een lichaamsoppervlak (BSA) ≥ 0,6 m2 hebben en ≤ 21 jaar zijn, is om de 14 dagen 2.500 E pegaspargase (gelijk aan 3,3 ml Oncaspar)/m² lichaamsoppervlak.
Kinderen met een lichaamsoppervlak < 0,6 m² dienen om de 14 dagen 82,5 E pegaspargase (gelijk aan 0,1 ml Oncaspar)/kg lichaamsgewicht te krijgen.
Volwassenen > 21 jaar
Tenzij anders is voorgeschreven, is de aanbevolen dosering voor volwassenen > 21 jaar om de 14 dagen 2.000 E pegaspargase (overeenkomend met 2,67 ml Oncaspar)/m2 lichaamsoppervlak.
De behandeling kan worden gecontroleerd aan de hand van de dalserumactiviteit van asparaginase zoals gemeten vóór de volgende toediening van pegaspargase. Indien de activiteitswaarden van asparaginase niet op het beoogde niveau uitkomen, zou overschakeling op een ander asparaginasepreparaat kunnen worden overwogen (zie rubriek 4.4).
Speciale populaties
Nierfunctiestoornissen
Aangezien pegaspargase een eiwit met een hoog moleculair gewicht is, wordt het niet via de nieren uitgescheiden. Derhalve is bij patiënten met een nierstoornis geen dosisaanpassing nodig.
Leverfunctiestoornissen
Bij patiënten met een leverstoornis is geen dosisaanpassing nodig.
Ouderen
Er zijn beperkte gegevens beschikbaar voor patiënten ouder dan 65 jaar.
Wijze van toediening
Oncaspar kan hetzij via intramusculaire (i.m.) injectie, hetzij via intraveneuze (i.v.) infusie worden toegediend.
Bij kleinere hoeveelheden verdient intramusculaire toediening de voorkeur. Bij toediening van Oncaspar via intramusculaire injectie mag de hoeveelheid die op één plaats wordt geïnjecteerd bij kinderen en jongeren niet groter zijn dan 2 ml en bij volwassenen niet groter dan 3 ml. Indien een grotere hoeveelheid wordt gegeven, dient de dosis te worden verdeeld en op verschillende injectieplaatsen te worden toegediend.
Een intraveneuze infusie van Oncaspar wordt gewoonlijk gegeven over een periode van 1 à 2 uur in een 100 ml natriumchlorideoplossing voor injectie van 9 mg/ml (0,9%) of een 5% glucoseoplossing.
De verdunde oplossing kan worden gegeven tezamen met een reeds lopende infusie van hetzij natriumchloride 9 mg/ml, hetzij 5% glucose. Infundeer tijdens de toediening van Oncaspar geen andere geneesmiddelen via dezelfde intraveneuze lijn.
Voor instructies voor reconstitutie en verdunning van dit geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 6.6.
4.3 Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstof(fen).
Ernstige leverstoornis (bilirubine > 3 maal bovengrens van normaal (ULN); transaminasen > 10 maal ULN).
Voorgeschiedenis van ernstige trombose bij eerdere behandeling met L‑asparaginase.
Voorgeschiedenis van pancreatitis, waaronder pancreatitis gerelateerd aan eerdere behandeling met L‑asparaginase (zie rubriek 4.4).
Voorgeschiedenis van ernstige bloedingen bij eerdere behandeling met L‑asparaginase (zie rubriek 4.4).
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De in deze rubriek beschreven bijwerkingen zijn afgeleid van klinische onderzoeksgegevens en postmarketingervaring met Oncaspar bij patiënten met ALL. Het veiligheidsprofiel is gebaseerd op gerandomiseerde, gecontroleerde, prospectieve, open-label multicentrische onderzoeken met Oncaspar aan een dosis van 2.500 E/m2 intraveneus toegediend als een vergelijkende behandeling (onderzoeken DFCI 11-001 en AALL07P4). Daarnaast omvatte het veiligheidsprofiel gegevens van andere onderzoeken met Oncaspar, zoals het onderzoek waarin de farmacokinetiek van de vloeibare en gevriesdroogde formulering van pegaspargase werd vergeleken (CL2-95014-002), het rollover-onderzoek (CL2-95014-003) en werd bij het bepalen van het veiligheidsprofiel ook rekening gehouden met de onderzoeken met Oncaspar toegediend via intramusculaire weg (onderzoeken CCG-1962 en CCG-1991) (zie rubriek 5.1 voor CCG-1962 en CCG-1991).
De vaakst gemelde bijwerkingen met Oncaspar (waargenomen in minstens 2 onderzoeken met een frequentie van >10%) omvatten: alanineaminotransferase verhoogd, aspartaataminotransferase verhoogd, bloedbilirubine verhoogd, verlengde geactiveerde partiële tromboplastinetijd, hypertriglyceridemie, hyperglykemie en febriele neutropenie.
De vaakst voorkomende ernstige bijwerkingen met Oncaspar (graad 3 of 4) waargenomen in de onderzoeken DFCI 11-001 en AALL07P4 met een frequentie van >5% omvatten: alanineaminotransferase verhoogd, aspartaataminotransferase verhoogd, bloedbilirubine verhoogd, febriele neutropenie, hyperglykemie, lipase verhoogd en pancreatitis.
Tabel met bijwerkingen
De bijwerkingen en hun frequenties worden in tabel 1 gemeld. De frequenties zijn vastgesteld volgens de volgende conventie: zeer vaak (≥ 1/10); vaak (≥ 1/100, < 1/10); soms ( 1/1.000, < 1/100); zelden ( 1/10.000, < 1/1.000); zeer zelden (< 1/10.000) en niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst.
Tabel 1: Bijwerkingen die zijn gemeld bij behandeling met Oncaspar
Systeem/orgaanklassen volgens MedDRA | Bijwerking |
Infecties en parasitaire aandoeningen | Vaak: infecties, sepsis |
Bloed- en lymfestelselaandoeningen | Zeer vaak: febriele neutropenie |
Vaak: anemie, coagulopathie | |
Niet bekend: beenmergfalen | |
Immuunsysteemaandoeningen | Zeer vaak: overgevoeligheid, urticaria, anafylactische reactie |
Niet bekend: anafylactische shock | |
Voedings- en stofwisselingsstoornissen | Zeer vaak: verminderde eetlust, hyperglykemie |
Vaak: hyperlipidemie, hypercholesterolemie | |
Niet bekend: diabetische ketoacidose, hypoglykemie | |
Psychische stoornissen | Niet bekend: verwarde toestand |
Zenuwstelselaandoeningen | Vaak: insult, perifere motorische neuropathie, syncope |
Zelden: reversibele posterieure leukoencefalopathie-syndroom | |
Niet bekend: somnolentie, tremor* | |
Bloedvataandoeningen | Zeer vaak: embolie** |
Vaak: trombose*** | |
Niet bekend: cerebrovasculair accident, hemorragie, trombose van sinus sagittalis superior | |
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen | Vaak: hypoxie |
Maagdarmstelselaandoeningen | Zeer vaak: pancreatitis, diarree, buikpijn, nausea |
Vaak: braken, stomatitis, ascites | |
Zelden: necrotiserende pancreatitis, hemorragische pancreatitis | |
Niet bekend: pancreaspseudocyste, parotitis* | |
Lever- en galaandoeningen | Vaak: hepatotoxiciteit, leververvetting |
Zelden: levernecrose, geelzucht, cholestase, leverfalen | |
Niet bekend: veno-occlusieve ziekte | |
Huid- en onderhuidaandoeningen | Zeer vaak: huiduitslag |
Niet bekend: toxische epidermale necrolyse* | |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen | Vaak: pijn in extremiteiten |
Niet bekend: osteonecrose (zie rubrieken 4.4 en 4.5) | |
Nier- en urinewegaandoeningen | Niet bekend: acuut nierfalen* |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Niet bekend: pyrexie |
Onderzoeken | Zeer vaak: verlaagd gewicht, hypoalbuminemie, alanineaminotransferase verhoogd, aspartaataminotransferase verhoogd, hypertriglyceridemie, bloedfibrinogeen verlaagd, lipase verhoogd, amylase verhoogd, verlengde geactiveerde partiële tromboplastinetijd, bloedbilirubine verhoogd, antitrombine III verlaagd****, neutrofielentelling verlaagd**** |
Vaak: protrombinetijd verlengd, internationaal genormaliseerde ratio verhoogd, hypokaliëmie, bloedcholesterol verhoogd, hypofibrinogenemie, gamma-glutamyltransferase verhoogd | |
Niet bekend: verhoogd bloedureum, antistoffen tegen pegaspargase, plaatjestelling verlaagd, hyperammoniëmie | |
* bijwerkingen waargenomen bij andere asparaginases in de klasse | |
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Onderstaande bijwerkingen zijn waargenomen bij behandeling met asparaginase. Hoewel deze bijwerkingen niet specifiek in verband zijn gebracht met het gebruik van pegaspargase, kunnen ze zich voordoen bij het gebruik van Oncaspar:
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Oncaspar kan lichte tot matig ernstige myelosuppressie veroorzaken, wat gevolgen kan hebben voor alle drie bloedcellijnen.
Ongeveer de helft van alle ernstige bloedingen en tromboses betreft cerebrale vaten en kan leiden tot bijvoorbeeld een beroerte, insult, hoofdpijn of bewustzijnsverlies.
Zenuwstelselaandoeningen
Oncaspar kan disfuncties van het centrale zenuwstelsel veroorzaken die zich manifesteren als convulsies en, minder vaak, verwarde toestand en somnolentie (licht verminderd bewustzijn).
In zeldzame gevallen kan zich een reversibele posterieure leukoencefalopathie-syndroom (RPLS) voordoen.
In zeer zeldzame gevallen is een lichte tremor in de vingers beschreven.
Maagdarmstelselaandoeningen
Ongeveer de helft van de patiënten ervaart lichte tot matig ernstige maag-darmreacties zoals verminderde eetlust, nausea, braken, buikkrampen, diarree en gewichtsverlies.
Acute pancreatitis komt vaak voor. Er zijn op zichzelf staande gevallen gemeld van vorming van pseudo-cysten (tot vier maanden na de laatste behandeling).
Hemorragische en necrotiserende pancreatitis doen zich zelden voor. Bij behandeling met L‑asparaginase is één geval beschreven van pancreatitis met tegelijkertijd acute parotitis. In afzonderlijke gevallen is hemorragische of necrotiserende pancreatitis met fatale afloop gemeld.
Gedurende en tevens na afloop van de behandeling met Oncaspar kan de serumamylase verhoogd zijn.
Nier- en urinewegaandoeningen
In zeldzame gevallen kan zich acuut nierfalen ontwikkelen tijdens de behandeling met L‑asparaginase bevattende schema’s.
Huid- en onderhuidaandoeningen
Er kunnen zich allergische reacties manifesteren op de huid. Er is één geval van toxische epidermale necrolyse (syndroom van Lyell) beschreven dat zich voordeed bij behandeling met L‑asparaginase.
Endocriene aandoeningen
Veranderingen in de endocriene pancreasfunctie worden dikwijls gezien en komen voornamelijk tot uiting in de vorm van een abnormaal glucosemetabolisme. Zowel diabetische ketoacidose als hyperosmolaire hyperglykemie is beschreven. Over het algemeen reageren deze aandoeningen op de toediening van insuline.
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Er is een verandering in de serumlipidenspiegels waargenomen en veranderingen in serumlipidenwaarden, in de meeste gevallen zonder klinische symptomen, komen zeer vaak voor.
Een toename van het serumureum komt geregeld voor, is dosisonafhankelijk en is bijna altijd een teken van een prerenale verstoorde stofwisselingsbalans.
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Na de injectie kan zich pyrexie voordoen, die gewoonlijk vanzelf weer verdwijnt.
Immuunsysteemaandoeningen
Er zijn specifieke antistoffen tegen pegaspargase gedetecteerd; soms ging dit gepaard met overgevoeligheidsreacties. Er is ook aantekening gemaakt van neutraliserende antistoffen die de klinische werking deden afnemen.
Overgevoeligheidsreacties op Oncaspar, waaronder levensbedreigende anafylaxie, angio-oedeem, zwelling van de lippen, zwelling van de ogen, erytheem, bloeddruk verlaagd, bronchospasme, dyspneu, pruritus en huiduitslag, kunnen tijdens de behandeling optreden (zie rubrieken 4.3 en 4.4).
Lever- en galaandoeningen
Een wijziging in de leverparameters komt vaak voor. Vaak wordt een dosisonafhankelijke toename van de serumtransaminasen en serumbilirubine waargenomen.
Een snelle gewichtstoename, vochtretentie met ascites, hepatomegalie, gepaard gaand met snelle verhoging van serumbilirubine en aanhoudende trombocytopenie kunnen wijzen op een risico van de ontwikkeling van een ernstige VOD, die fataal kan zijn als die niet wordt behandeld (zie rubriek 4.4).
Er wordt zeer vaak een vette lever gezien. Er zijn zeldzame meldingen geweest van cholestase, geelzucht, levercelnecrose en leverfalen met fatale afloop.
Een gestoorde eiwitsynthese kan leiden tot een daling in de serumeiwitten. Bij de meerderheid van de patiënten doet zich gedurende de behandeling een dosisonafhankelijke daling in de serumalbumine voor.
De soorten bijwerkingen van Oncaspar zijn vergelijkbaar met die welke waargenomen zijn met natieve niet-gepegyleerde L‑asparaginase (bijvoorbeeld E. coli-asparaginase).
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via :
België
Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten
www.fagg.be
Afdeling Vigilantie
Website : www.eenbijwerkingmelden.be
E-mail : adr@fagg-afmps.be
7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Les Laboratoires Servier
50, rue Carnot
92284 Suresnes cedex
Frankrijk
8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/15/1070/002
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
05/2024
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
PRIJZEN
| CNK code | Verpakking | ATC5 code | Prijs | Af-fabriek prijs | Voorschriftplichtig | Remgeld reguliere tegemoetkoming | Remgeld verhoogde tegemoetkoming |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 3789708 | ONCASPAR 750E/ML PDR OPL INJ/INF FL INJ 1 | L01XX24 | - | € 1565,8 | Ja | - | - |
